Preek van de voorlaatste keer

Kerk Westergeest

Westergeest, 7-4-2024
Genesis 8: 6-16
Johannes 20: 19-29

De start van mijn opleiding HBO-theologie in Leeuwarden was voor een aantal mede-studenten nogal confronterend. Tijdens de kennismakingsronde in het allereerste lesuur vertelde iedereen over zijn of haar eigen achtergrond. Ook qua geloof. En dat was nogal divers. Er waren er bij die de woorden Heer en Jezus in elke zin gebruikten maar er waren er ook die zeiden regelmatig te twijfelen in hun geloof. En heel verrassend was, dat er ook een moslima bij was. Dat was voor sommigen in de groep even flink slikken. Toen iedereen zichzelf zo had voorgesteld nam de docent het woord. Hij keek rustig de hele kring rond en zei toen: “Jullie hebben allemaal een rugzak met geloof meegenomen. Die rugzak gaan we de komende weken in de lessen grotendeels leeghalen. Want alles dat je klakkeloos van je ouders hebt overgenomen of wat je gelooft omdat anderen het óók zó geloven, dat alles zul je eerst moeten loslaten, om vervolgens, helemaal vanuit jouzelf een eigen geloof op te bouwen.” Een aantal cursisten stopte na deze eerste lesdag direct met de studie. Waren ze bang voor wat zou komen? Waren ze bang voor de twijfel?

We gaan naar de tekst die we lazen. Deze eerste zondag ná Pasen wordt ook wel ‘Beloken Pasen’ genoemd. Beloken, dat betekent be-luikt: de luiken zijn dicht. Het feest is voorbij. Zoals Noach de luiken dicht hield om ze pas na veertig dagen open te doen, zo hielden de leerlingen de deuren gesloten, de luiken dicht. Be-loken. Maar Jezus komt door die dichte deuren heen en dan horen we hem in een kort tijdsbestek tot drie keer toe zeggen: “Ik wens jullie vrede!” Dat is de rode draad in heel Jezus’ leven. Vrede brengen.
Als je – net als de discipelen – iemand hebt verraden, als je zat te slapen toen die ander jou zo dringend nodig had, als je drie keer ontkend hebt dat je iets met die ander te maken hebt, ja, dan is het een heel geruststellende gedachte dat die ander niét boos op je wordt, maar je begroet met de woorden “Ik wens je vrede.”
Er werden voor die vredeswens geen eisen vóóraf gesteld. De leerlingen hoefden niet eerst belijdenis van hun geloof te hebben gedaan. Ze hoefden niet eerst de drie formulieren van enigheid te ondertekenen. Het was niet nodig om eerst bepaalde dogma’s te onderschrijven, nee, er is die onvoorwaardelijke uitspraak: Ik wens jullie vrede! En bij die vrede gaat het niet om het ontbreken van oorlog. Nee, Jezus doelt hier op een vorm van “geestelijke”, innerlijke vrede. Liefdevolle vrede; die je kunt delen en dáárdoor juist vermenigvuldigen. Het gaat daarbij om de uitstraling, om een manier van ‘zijn’. Dat is dus een eerste prioriteit van Jezus: Vrede brengen.

Maar hij doet méér. Nadat hij voor de tweede keer die vredeswens heeft uitgesproken blies hij over hen heen en zei: “Ontvang de heilige Geest.” Voor dat ‘blazen’ wordt het Griekse woord ‘emfusein’ gebruikt en daarin herkennen wij ons woord ‘infuus’. Een infuus geeft je het noodzakelijke om in leven te blijven. Christus doordringt ons dus met de noodzakelijke geest van God. In dat beeld maakt Jezus dus zijn tweede punt duidelijk, namelijk: God wil nabij zijn – in en om ons heen. In de woorden van een lied van Huub Oosterhuis “De Heer wil ons bewonen als zijn huis.”
Dat zou misschien ook ónze prioriteit moeten zijn: Gods nabijheid in ons leven en in onszélf omarmen. Daarom zongen we ook: Kom Geest van God, maak onze harten open, dat Christus bij ons woning vindt. Dan vallen namelijk Pasen en Pinksteren op één dag. Zoals bij Tomas.

Tomas – hij was kritisch ingesteld, hij dacht na, en was ook niet bang om zijn twijfels uit te spreken. En wie van ons twijfelt er nooit eens? Maar durven wij dat ook te uiten? Of bent u, ben ik, bang voor de mening van anderen,  of zijn we angstig voor een eventueel ‘oordeel’ van God? Zoals die studenten die direct afhaakten van de opleiding Theologie?
Tomas lijkt wel iemand uit onze tijd: hij is visueel ingesteld, een beetje individualistisch en geen gemakkelijke meeloper; kritisch. Hij baseert zich graag op de harde feiten en op zijn eigen waarneming. En die harde feiten, dat waren voor hem het kruis en de dood van Jezus. Dát is wat hij met eigen ogen heeft gezien. Dáár kon hij niét omheen. En die gebeurtenissen maakten het voor hem heel moeilijk om nog te kunnen geloven.
Zo zitten ook in onze tijd ook veel mensen met vragen bij het geloof. Bijvoorbeeld om Jezus, die ondanks zijn voorbeeldige leven, werd gedood. Maar niet alleen tóén: steeds weer wordt hij ook in ónze tijd gekruisigd: waar mensen elkaar naar het leven staan; waar het recht met voeten wordt getreden en mensen elkaar het licht in de ogen niet gunnen; waar wij niét opkomen voor de zwakkeren in onze samenleving; waar toeslagenouders en bevinggedupeerden niet gecompenseerd worden. Waar 200.000 mensen naar de Voedselbanken moeten om te overleven. En ook in verband met de oorlogen in Oekraïne en Gaza, maar ook landen die niet zo vaak genoemd worden: zoals Haïti, Soedan en Syrië; en door de aanslag in Moskou, stapelen de vragen zich op. Waarom ??
Waarom moeten hele steden worden platgebombardeerd? Waarom moeten eenvoudige burgers in koelen bloede worden gedood? En net zoals wij dan blijven zitten met onze vragen naar het waarom, zo zat ook Tomas met de kruisdood van Jezus in z’n maag. “Laat me proberen dit alleen te verwerken”, lijkt hij te denken.
Tomas de individualist, hij houdt de luiken van zijn hart gesloten. Hij sluit zich af van de andere leerlingen en wil alleen zijn met zijn verdriet. Daarom was hij er die eerste keer niet bij, toen Jezus verscheen aan zijn leerlingen. Maar Tomas’ medeleerlingen komen hem het nieuws vertellen – van die wonderlijke gebeurtenis op de Paasmorgen. En over de vredeswens van hun Heer. En Tomas? Hij laat zich overhalen, al is dat niet van harte. Eigenlijk is zijn reactie: “Ik zal er zijn, maar ik wil wél bewijzen zien.”

Zijn medeleerlingen kunnen hem niet tot geloof brengen. Natuurlijk niet! Niemand kan een ander tot geloof brengen. Ook wij kunnen elkaar het geloof niét geven, hoe graag we dat misschien ook zouden willen. De kerk kan het niet; en ouders kunnen het ook hun kinderen niet. Maar wat iedereen wél kan doen, u en ik, dat is proberen te leven vanúit dat eigen, individuele, geloof. We kunnen van alles zéggen over wát we geloven, of waar we ons vertrouwen vandaan halen, waar we dat op baseren, maar onze dáden laten pas zien of dát wat we zeggen, ook klópt. Onze daden laten zien wat we geloven – of wat we niét geloven.

Johannes vermeldt overigens in zijn verhaal een klein detail, waar vaak overheen gelezen wordt, maar dat voor mij niet onbelangrijk is. Bij de naam Tomas (in het Grieks is dat Didymus) bij die naam Tomas schrijft hij: “dat betekent tweeling”. Maar ….. waar is dan die tweelingbroer of –zus?  In het noemen van de naam Didymus, wordt immers de suggestie gewekt, dat er nóg iemand is – als Tomas. Een andere helft van de twee-eenheid. Waarom heeft Johannes dit er zo duidelijk bij vermeld?  Misschien, zo dacht ik, misschien heeft hij er het volgende mee bedoeld.
Die andere helft van die tweeling – de helft die niét genoemd wordt, die staat misschien wel voor iedereen die er toen niet bij was; u en ik, die hier en nu leven en dit verhaal vandaag lezen en horen – wij zijn die andere helft van Didymus, de andere helft van Tomas.  Wij zijn die tweelingbroer, die tweelingzuster. Wij waren er toen niet bij, 2000 jaar geleden, maar wij worden door het gebruik van de naam ‘Tomas’ vandaag toch helemaal in het verhaal betrokken. Die Tomas, dat is als het waren uw en mijn tweelingbroer. Vandaar dat wij ons waarschijnlijk zo goed in Tomas kunnen herkennen; in zijn twijfel, in zijn ongeloof, in zijn kritische houding ook. Misschien houden ook wij onze luiken wel dicht.
En het opvallende in dit verhaal is, dat de andere leerlingen de kritische houding van Tomas niet afkeuren. Zij eisten niet van hem dat hij geloofde wat zíj geloofden. Ook wordt hij niet genegeerd of buitengesloten als ‘ongelovige’. Nee, Tomas mag zichzelf zijn en blijven; mét zijn twijfels. De andere leerlingen gunnen hem de tijd en de ruimte, en dus ook de twijfel; twijfel die soms nodig is om tot geloof te komen. Ook dát is een teken van grote liefde waar wij veel van kunnen leren. En tenslotte is het Tomas die als enige in de bijbel uitroept:  “Mijn Heer, mijn God!” Dat kwam niet uit een schoolboekje of uit een catechismus. Het was hem ook niet opgedrongen door zijn medeleerlingen. Nee, die uitspraak kwam recht uit zijn hart: “Mijn Heer, mijn God!” De gelovige Tomas, dus.

Wat wij van dit verhaal kunnen leren, is, dat geloven in God tot gevolg zou moeten hebben dat je geen angst hebt en dat je elkaar de twijfel gunt; de twijfel en dus ook de tijd om te twijfelen. Niemand verplichten te geloven op de manier waarop je zelf gelooft. Niemand de maat nemen in het geloof.

Geloven in God is: de ander de tijd en de ruimte geven voor een persoonlijke ontwikkeling en overtuiging, óók in het geloof. Dát is wat die docent in de eerste les van mijn opleiding voor ogen had. Dat die weg naar een persoonlijk geloof niet altijd gemakkelijk is dat hebben we ook uit dit verhaal wel weer kunnen leren, en wellicht hebben we dat ook in ons eigen leven wel ervaren. Als het in je leven erg moeizaam gaat, als het je flink tegen zit. dan is geloven juist helemáál niet zo eenvoudig. Maar het mooie is dat het niét onmogelijk is. Ook wij komen wellicht zo nu en dan wel eens – als tweelingbroer of als tweelingzus van Tomas – tot die mooie uitspraak: “Mijn Heer, mijn God”.

En het is mooi dat wij alvast twee kernzinnen van Jezus meekrijgen. De eerste kernzin is het liefdevolle: “Vrede zij u”. Ondanks de angst die de leerlingen hadden, ondanks hun ontrouw en hun verraad, krijgen ze tóch de vredeswens van Jezus. Er is dus geen God die ons afrekent op onze ongerechtigheden Die korte zin “Ik wens jullie vrede“, is daarmee een uitspraak van onvoorwaardelijke liefdevolle vergeving. Net zo‘n liefdevol teken als de duif met het olijfblad bij de ark: “Kijk eens Noach, het water is voldoende gedaald; jullie zijn veilig.” Het olijfblad als teken: “Vrede zij u”.

De tweede kernzin die we van Jezus uit dit verhaal meekrijgen is: “Zoals de Vader mij heeft uitgezonden, zo zend ik jullie uit.” Als wij de vrede van God met ons meedragen, en in zijn Geest willen handelen, dan hoeven we nergens tegenop te zien. Dan mogen wij frank en vrij de wereld ingaan en laten zien waaruit wij ons vertrouwen putten. Wij worden niét afgerekend op wat we fout hebben gedaan, maar we mogen wél proberen om zoveel mogelijk het goede te doen. “Zoals de Vader mij, zo zend ik jullie uit.”

Van Paolo Coelho , de bekende Braziliaanse schrijver van een groot aantal spirituele boeken, komt het volgende verhaal:
Een jongeman liep dagenlang door de woestijn en bereikte tenslotte het klooster van Sceta. Daar vroeg hij of hij een preek van de bekende abt mocht bijwonen. Men overlegde even en hij werd toegelaten tot de dienst. Die dag preekte de abt over het werken op het land. Na afloop van de dienst zei de jongen tegen een van de monniken: “Ik ben weliswaar erg onder de indruk, maar toch ook wel flink verward, want k dacht van de abt een vurige preek te horen te krijgen over deugden en zonden, over schuldbelijdenis en vergeving; maar de abt had het over niks anders dan tomaten, paprika’s, bemesting en dat soort zaken. Waar ik vandaan kom, gelooft iedereen dat God barmhartigheid is, en dat wij alleen maar hoeven te bidden.”…….
De monnik glimlachte naar de jongeman en hij antwoordde: “Maar hiér geloven we dat God zijn werk al heeft gedaan; aan óns is nu de taak, om wat Hij begonnen is voort te zetten.”

Op deze eerste zondag na Pasen, verkeren we nog wat in een feestroes. We denken aan de goede boodschap die vorige week in de kerken klonk, en aan de prachtige vieringen die we hier samen mochten meemaken. Maar…. het eigenlijke Paasgebeuren moet misschien nog wel komen. Want als de opstanding, zoals we die vorige week gevierd hebben, als die opstanding niét in ons eigen leven tot verandering zal leiden, tja, dan is dat hele Paasgebeuren misschien wel voor niets geweest. Want, om met de monnik uit het verhaal te spreken: “God heeft zijn werk al gedaan, aan ons is het nu de taak, om wat Hij begonnen is voort te zetten.”

Pasen  is dus véél meer dan een aantal wonderlijke gebeurtenissen rond een open graf. Voor de leerlingen had dát blijkbaar ook niet zoveel betekenis. Nee, het echte Pasen overkwam hen én overkomt óns een week later, op de dag dat de Heer bij ons binnenkomt. Als door een infuus. Een week na Pasen was het voor de leerlingen tegelijk ook al Pinksteren. Zij werden er met en door de Geest op uit gestuurd om zich als navolgers van Jezus op te stellen: Zoals mijn Vader mij, zo zend ik jullie uit!” Ook wij worden aangespoord om alvast in en met die Geest te leven en zo dingen te doen die wij wellicht niet voor mogelijk hadden gehouden. Wij worden uitgezonden om voluit mens te zijn en liefde uit te stralen; om ook ánderen voluit mens te laten zijn en hén te laten stralen.

Tenslotte: Het gaat er om dat mensen, die zich – naar Jezus – ‘christenen’ noemen, dat die in staat zijn anderen voluit te aanvaarden als medemens. Zoals Jezus zijn leerlingen in liefde aanvaardde zoals zij waren, inclusief al hun tekortkomingen. Zoals Jezus Tomas heeft aanvaard, inclusief zijn kritische houding. Zoals de andere leerlingen Tomas hebben aanvaard, ondanks zijn aanvankelijke scepsis.
Hij – Tomas – doorleefde zijn twijfels, en spreekt uiteindelijk zijn doorleefde geloof uit: “Mijn Heer, mijn God.” Zo mogen ook wij liefdevol op pad gaan, en anderen tot zegen zijn, immers: “God heeft zijn werk al gedaan, nu is aan ons de taak om wat Hij begonnen is voort te zetten.”

Dus: “Kom en doorstraal mijn dagen, Geest van God uitgegaan, doe mijn ogen open voor wie nu naast mij staan.” (Lied 695)