Preek van de voorlaatste keer

Havelte, 22-9-2024
1 Koningen 21 (Samenvatting) en Marcus 9: 30-37

Hebben en zijn

Op school stonden ze op het bord geschreven.
Het werkwoord hebben en het werkwoord zijn;                  
Hiermee was tijd, was eeuwigheid gegeven,
De ene werk’lijkheid, de and’re schijn.

Hebben is niets. Is oorlog. Is niet leven.
Is van de wereld en háár goden zijn.
Zijn is, boven dié dingen uitgeheven,
Vervuld worden van goddelijke pijn.

Hebben is hard. Is lichaam. Is twee borsten.
Is naar de aarde hongeren en dorsten.
Is enkel zinnen, enkel botte plicht.

Zijn is de ziel, is luisteren, is wijken,
Is kind worden en naar de sterren kijken,
En daarheen langzaam worden opgelicht.

Dit bekende gedicht van Ed Hoornik geeft de kern weer van het verhaal over Achab en Nabot uit 1 Koningen 21. Dat is een tekst met veel dramatiek erin. Je voelt de spanning opgevoerd worden bij het lezen van het verhaal. Zal dit wel goed aflopen? Nee dus, want het eindigt in een drama; het wordt een verhaal met alleen maar verliezers. Terwijl het er op lijkt dat Achab juist het tegendeel voor ogen heeft. Het lijkt immers een alleszins acceptabel voorstel dat hij doet aan Nabot: “Geef me jouw wijngaard en ik zal je er een flinke prijs voor geven. Of anders geef ik je er een betere wijngaard voor terug. De jouwe ligt vlak bij mijn paleis en ik wil hem graag hebben om er groente op te kunnen verbouwen.”
Tegenwoordig zouden we zeggen: een win-winsituatie dus. En dat was het ook geworden als Nabot het voorstel had geaccepteerd.
We leren die twee – Achab en Nabot – wel aardig kennen door slechts enkele zinnen die ze zeggen in het verhaal. Achab  – de koning – is, als het er op aan komt, een miezerig mannetje iemand die niet tegen zijn verlies kan. En Nabot – wat weten we eigenlijk van hem? Bijna niets! De enige zin die we van hem kennen is zijn antwoord aan Achab: ‘De HEER verhoede dat ik de grond – die ik van mijn voorouders heb geërfd – aan u zou afstaan.’ Een krachtdadig ‘Nee’ dus, op de vraag van de koning! Dán heb je lef!
Waarom toch die sterke afwijzing van Nabot op het voorstel van Achab? Eigenlijk staat er in de tekst niet “de grond die ik van mijn voorouders heb geërfd”, maar “het erfgoed van mijn vaderen.” En dat is in dit geval een subtiel maar wel erg wezenlijk verschil. Nabot stelt niet zichzelf voorop door te zeggen: ‘dat ik geërfd heb’. nee, hij eert zijn voorouders: ‘het erfdeel van mijn vaderen.’

Koning Achab is van het ‘hebben’ uit het gedicht van Ed Hoornik: Hij heeft zijn zinnen gezet op de wijngaard van Nabot en laat zijn vrouw het vuile werk opknappen om zijn zin te krijgen. Nabot vertegenwoordigd het ‘zijn’: Hij verloochent zijn afkomst, zijn familie niet, ook al zou er veel geld tegenover staan, of een betere wijngaard. Hij houdt zijn voorouders in ere, ook al kent hij de list en het bedrog van Achabs vrouw Izebel. En niet alleen zijn voorouders houdt hij in ere, nee, Nabot denkt ook aan zijn nageslacht.
Aan het ‘nachala’, dat met ‘erfdeel’ is vertaald, kleeft namelijk een hele geschiedenis. Toen het volk Israël, uit Egypte gevlucht, het land Israël in bezit nam, kende God zelf aan elk gezin en de nakomelingen ervan voor eeuwig een stuk land toe – om het te bewerken, te bewaren en ervan te leven. Elke familie erft deze ‘nachala’ van generatie op generatie door; haast een heilig stuk land en ook zelfs letterlijk het fundament waar deze familie op leeft.
Want uiteindelijk, daar is de Bijbel duidelijk over, uiteindelijk is het land, de aarde en alles wat zij voortbrengt, eigendom van God!  Land is geen handelswaar, maar fundament om van te leven!
Zo spreekt God in Leviticus 25:23: “Land mag nooit verkocht worden, alleen verpand, want het land behoort mij toe en jullie zijn slechts vreemdelingen die bij mij te gast zijn”  Alleen in uiterste noodsituaties mag de nachala van een gezin verpand worden, en ook dat maar tijdelijk, want elke 50 jaar, in het zogenoemde jubeljaar, keert al het verkochte land weer terug tot zijn oorspronkelijke eigenaar. Om de 50 jaar begint iedereen dus weer vanaf het begin. Land is geen koopwaar, het is eigendom van God!
Dát is de achtergrond van Nabots afwijzen van het voorstel van Achab. Niét een stijfkoppig karakter, maar een gelovige inborst met principes, en een vertrouwen op God, de schepper van de aarde; díé doen hem aan koning Achab een hardgrondig ‘nee’ verkopen.
Het ‘Nee!’ van Nabot is ook nog eens een emotioneel ‘Nee!’ “Hoe kan iemand, ook al is het de koning himself, hoe kan iemand mij vragen een stuk land af te staan dat mijn voorouders oorspronkelijk van God zelf hebben gekregen?”
Nabot is zó duidelijk in zijn afwijzing van het voorstel van Achab dat deze niet eens meer probeert te onderhandelen of op een andere manier probeert alsnog zijn zin te krijgen. Nee, hij heeft wel door dat de weigering van Nabot diep doorleefd is. Daarom maakt hij direct rechtsomkeerd en druipt af naar zijn paleis, waar hij zich al mokkend afzondert en weigert te eten. Maar Izebel, zijn vrouw, ziet hem terneergeslagen op bed liggen en  ze vraagt logischerwijs wat er toch in hemelsnaam gebeurd is.
En dan doet Achab zijn verhaal – van wat hem is overkomen. Maar hij vertelt niét het héle verhaal. Achab is zó van het werkwoord ‘hebben’, dat hij de woorden verdraait die Nabot hem als antwoord had gegeven. Hij zegt: ‘Ik heb Nabot gevraagd mij zijn wijngaard te verkopen. Of hem er een andere wijngaard voor terug te geven. Maar Nabot weigerde zijn wijngaard aan mij af te staan.’ Tot twee keer toe staat er ‘zijn wijngaard’, die van Nabot dus. Maar dat was nu juist níét de reden van de weigering door Nabot. Het was immers niet ‘zijn’ wijngaard maar die van zijn voorouders, die van generatie op generatie was overgegaan.
Als Achab het woord nachala – erfgoed – in de mond had genomen, dan had Izebel wellicht nog begrip gehad voor de weigering. Wie weet. Maar Achab verzwijgt dat en Izebel wordt hellig en zint op wraak. Zij hanteert de middelen die we ook vandaagdedag wel tegenkomen: dictatoriale middelen als rechtsverkrachting, moord en landroof.

Dat zien we ook in delen van Azië en van Afrika: dat de oorspronkelijke bewoners door bulldozers worden verjaagd van land dat al generaties in familiebezit is. Als er Olympische Spelen of WK’s georganiseerd worden, zien we op teevee met regelmaat ook dergelijke praktijken: zelfs mensen die niets hebben, ook geen familiebezit, worden uit hun huizen, soms krotten in sloppenwijken, verdreven. Het grote geld lonkt. Het gaat immers om hebben en niet om zijn !

Nabot wordt door toedoen van Izebel ter dood gebracht en Achab kon daarna alsnog zijn verlangde wijngaard in bezit nemen. Elia moet dan namens God een gruwlijk oordeel aan Achab brengen: Alle mannelijke leden van zijn koningshuis worden uitgeroeid. Maar omdat Achab berouw toont wordt het vonnis door God uitgesteld.

Wat kan de boodschap zijn uit dit verhaal voor ons vandaag? Op deze laatste dag in de vredesweek is het goed te beseffen, dat vrede niet alleen de afwezigheid van oorlog is; vrede is een manier van omgang met elkaar die getuigt van respect. Enkele jaren geleden hoorde ik van een situatie waarin een man met louche praktijken bezig was. Zijn vrouw kon hem maar niet overtuigen om er mee te stoppen. Ten einde raad stelde ze hem toen tenslotte de indringende vraag:
“Als jij sterft, hoe wil je dan herinnerd worden?”
Als je over dié vraag gaat nadenken, dan kom je op het verschil tussen ‘hebben’ en ‘zijn’. Het verhaal over Achab en Nabot doet een appèl op ons geweten. Wat we eten, waar we onze boodschappen kopen, hoe we ons vervoeren. de kleding die we aanschaffen, onze manier van tuinieren, het lijkt allemaal erg onschuldig, maar er zit een wereld achter. Een wereld soms van kinderarbeid, landroof, slavernij, milieuvernieling. Wij – en ik praat nu vooral ook tegen mezelf – wij zouden het karakter van Achab los moeten laten en meer de Nabots van deze tijd moeten steunen. Én wij zouden, net als de gelovige wijngaardenier Nabot, ook moeten vasthouden aan ons eigen nachala, ons eigen erfgoed. En dan niet letterlijk ons eigen lapje grond of onze eigen woning. Want het verhaal uit 1 Koningen 21 is voor ons een spiegelverhaal, waarin ons met een dramatische plot duidelijk gemaakt wordt  dat wij ons ‘geloof’ niet moeten verkwanselen. Dát is ons erfdeel. Geloof dat van vader op zoon en moeder op dochter werd overgedragen.
En natuurlijk geloven wij, tenminste velen van ons, niet meer zoals onze voorouders geloofden. We maken allemaal ontwikkelingen door. Ook Nabot heeft zijn grond wellicht met andere gereedschappen bewerkt dan zijn voorouders dat deden; of er iets anders op verbouwd.

Kern is dat wij vasthouden aan het nachala aan geloof, hoop en liefde die wij hebben geërfd van onze geestelijke vaders en moeders. God heeft die aan ons toevertrouwd. Geloof, hoop en liefde. Zij vormen de kern van het werkwoord ‘zijn’.

Daartegenover staat de machtswellust en jaloezie en gulzigheid, het ‘hebben’ zoals Achab dat aan de dag legde. De gulzigheid en het materialisme dat leidt tot een dikke-ik mentaliteit. Maar wat blijft er over van die dikke-ik, na onze dood? Er komt een dag dat we van alles en iedereen afscheid moeten nemen. Nadenken over de dood kan een heilzame uitwerking hebben. Alles wat we in een mensenleven bijelkaar hebben vergaard is uiteindelijk ondergeschikt aan wie we voor een ander zijn geweest. Dat is immers wat er van ons overblijft: hoe de ander zich ons herinnert. Ben ik het geheel van al mijn hebben en houden aan bezittingen en geld? Of ben ik de optelsom van mijn maatschappelijke rollen? Of zit er misschien een kern in mij die losstaat van al die rollen?
Ben ikzelf de optelsom van voorganger Jan, vader of opa Jan, zoon Jan, echtgenoot Jan, columnist Jan, bridgepartner Jan, buurman Jan…? Ben ik de som van dat alles,of zit er daaronder nog een dieper zelf?

Psychologen en psychiaters kunnen het ongetwijfeld beter uitleggen, maar ik denk dat ons diepste zelf niet getekend wordt door de diverse rollen die we in ons leven vervullen, maar andersom: de manier waarop we in die diverse rollen in het leven staan, zegt iets over de diepste kern in onszelf. Een zelf dat óók gevormd is door onze ouders en voorouders, zeker! Dat zelfs mede gevormd is door een soort collectief onderbewuste, maar ook een zelf dat, zo hoop en geloof ik, een kern vindt in God zelf. Het is dat diepste ik in ons waarvan Ed Hoornik schreef: “Zijn is de ziel, is luisteren, is wijken, is kind worden en naar de sterren kijken, en daarheen langzaam worden opgelicht.”

Vandaag is het dus de laatste dag van de Vredesweek: Ik denk aan 1955, aan Rosa Parks uit Montgomery – Alabama. Een vrouw van kleur die in de bus niét opstond voor een blanke. Net als Nabot zei ze ‘Nee’ tegen de chauffeur die haar wilde laten opstaan. Daarmee zei ze ‘Nee’ tegen het grote systeem dat gebaseerd was op rassenscheiding. En door haar ‘Nee’ kwam er een grootschalige busboycot die het begin vormde van een geweldloze strijd onder leiding van ds. Martin Luther King.
Ik denk aan het Tianmenplein in Peking. Het plein dat ook wel Plein van de Hemelse Vrede wordt genoemd. In 1989 was daar die ene man met zijn boodschappentas die een rij van achttien tanks tegenhield door ervóór te gaan staan en dat ook volhield toen de tanks een andere kant op wilden gaan.
Ik denk aan de Nederlandse pater-jezuïet Frans van der Lugt, die tien jaar geleden is omgekomen in de Syrische stad Homs, waar hij al tientallen jaren werkzaam was. Ondanks alle waarschuwingen die hij van iedereen kreeg, zei hij: “Ik blijf bij mijn mensen. Ik ben de herder van mijn schapen.”
Ik denk aan de Russische oppositieleider Aleksej Navalny. Hij wist dat hij gevaar liep en vloog tóch naar Rusland, En moest dat uiteindelijk met de dood bekopen.

Remco Campert dichtte:
Verzet begint niet met grote woorden maar met kleine daden zoals storm met zacht geritsel in de tuin of de kat die de kolder in zijn kop krijgt
zoals brede rivieren met een kleine bron verscholen in het woud
zoals een vuurzee met dezelfde lucifer die een sigaret aansteekt
zoals liefde met een blik, een aanraking, iets dat je opvalt in een stem
jezelf een vraag stellen, daarmee begint verzet
en dan die vraag aan een ander stellen.

Wie nee zegt, zoals Nabot, zoals Rosa Parks, zoals Aleksej Navalny, zoals de man op het plein op het Tianminplein in China,  zoals pater Frans van der Lugt, die stelt een kritische vraag naar de legitimiteit van een systeem. En die zal daarom vaak ook de negatieve gevolgen ervan ondervinden.
Nabot werd omgebracht en ook Martin Luther King werd vermoord. Ook Frans van der Lugt werd gedood evenals Aleksej Navalny. Maar zij leven voort in onze harten niet om dat wat ze aan bezittingen hadden, maar om wie ze geweest zijn.

Jezus vroeg zijn discipelen: “Waarover waren jullie aan het bekvechten?” Hij wist dat dat was over de vraag wie de belangrijkste was. Hij zei daarom: ‘Wie de belangrijkste wil zijn, moet de minste van allemaal willen zijn en ieders dienaar.’ Niet hebben maar zijn. Misschien is de beste vraag die we onszelf kunnen stellen daarom wel: Hoe willen wij na onze dood herinnerd worden?