Veenhuizen, 10-11-2024
Marcus 12: 28-34
Vorige week werd bekend dat de rijkste mensen in Nederland het afgelopen jaar opnieuw rijker werden. De vijfhonderd rijksten in Nederland hebben samen een vermogen van ruim 250 miljard euro. Dat houdt in dat zij gemiddeld per persoon 500 miljoen euro bezitten. Daarnaast kent Nederland zo’n 500.000 gezinnen die in armoede leven, waarvan een kwart door de voedselbank geholpen moet worden. Als die 500 rijkste mensen nu eens slechts 1% van hun bezit zouden willen afstaan aan die arme gezinnen, dan konden die allemaal € 5.000 krijgen en met minder stress door het leven gaan, en daardoor gezonder en langer kunnen leven.
Een week daarvóór werd bekend gemaakt dat er wél minder arme gezinnen zijn dan bij vorige metingen. Maar wie het bericht daarover goed doorlas, die ontdekte dat dat niet kwam omdat die gezinnen werkelijk meer geld te besteden hadden dan voorheen; nee, alleen door het aanpassen van de definities over armoede ontstond er een rooskleuriger beeld dan voorgaande jaren. Dat komt het kabinet waarschijnlijk beter uit. Zo gaat dat wel vaker: als een onderzoeksrapport nadelig uitvalt, dan worden zaken weggelakt of verzwegen; of men past definities of formules aan. En dan is glyfosaat plotseling niet meer ziekmakend; dan is Tatasteel ineens een bedrijf dat z’n best doet om groen te zijn; dan stellen asielzoekers ons land voor gigantische problemen; en dan vormen andere religies per definitie een bedreiging voor onze zogenoemde christelijke normen en waarden.
Maar …… God schiep geen hindoes, moslims en christenen, en hij schiep ook niet India, Pakistan, Egypte, Nederland of Amerika. Nee, dat hebben wij ervan gemaakt. Wij hebben de mensen in hokjes verdeeld en wij hebben grenzen getrokken. God schiep een veelkleurige samenleving. Daarom, zo las ik ergens, daarom is vreemdelingen haten, jezelf haten, want we zijn immers allemaal van dezelfde goddelijke oorsprong.
Rijken die de armen zouden ondersteunen. Zorg hebben voor de geringe, jezelf niet op een voetstuk plaatsen, aandacht hebben voor het kwetsbare, dat is ook de kern van het volgende verhaal:
Er was grote opwinding in het dorp. Baälsjem Tov, de Rabbi met de goede naam, zou komen; hij zou de gemeente bezoeken en toespreken over de goede God.
Een jonge moeder ging er ook heen en liet haar kleine dochtertje even alleen thuis achter. De vrouw ging naar de synagoge omdat ze niets van de woorden van de grote Rebbe wilde missen. Ze wilde heel graag horen hoe je God het beste kon loven en juist deze rabbi gold als een autoriteit op dat gebied. De synagoge was tjokvol: het was de avond vóór de grote verzoendag.
Maar … de toegestroomde gemeente wachtte tevergeefs op de rabbi. Een aantal mensen ging hem zoeken en uiteindelijk werd hij gevonden. Hij was in een klein huis een kind aan het troosten. Het kind was alleen omdat de moeder meende dat ze iets belangrijkers te doen had, nl. luisteren naar rabbi Baälsjem Tov. De rabbi had op weg naar die synagoge de kleine horen huilen en was naar binnen gegaan om het verdrietige kind te troosten. Dát vond hij belangrijker dan een volle zaal met wachtende mensen. Nu was het kind weer stil. De rabbi vervolgde zijn weg naar de wachtende gemeente en begon met enthousiasme te vertellen over het loven van God.
In dit verhaal zitten diverse elementen uit onze schriftlezing verwerkt. Ten eerste is er de rabbi die, net als Jezus, het hele land afreist om duidelijk te maken hoe God gediend en geprezen kan worden. En daarbij ook de vrouw die hongerig is naar de woorden van de rebbe, omdat ze vorm wil geven aan haar dank aan God voor het goede leven dat ze leidt en de dochter die ze heeft.
Maar indringend komt óók die ándere laag in het verhaal voor: de rabbi die zijn gang naar de synagoge – waar hij een belangrijke bijeenkomst moet leiden – onderbreekt. En wat was er dan zo belangrijk? Wel, hij moet een huilend kind troosten. Daarmee doet hij iets goed naar het kind, maar indirect ook naar de moeder; hij neemt als het ware tijdelijk een beetje haar moederrol over. De boodschap die uit het verhaal naar voren komt is dan ook, dat de vrouw wellicht béter God kon dienen en prijzen (door bij haar dochter thuis te blijven), dan het kind te verlaten om een verhaal te horen over hoe je God kunt dienen en loven.
Ik moest ook even denken aan zo’n prachtig verhaaltje van de vroegere Friese schrijver Paulus Akkerman. Ze stonden altijd als zogenoemde cursiefjes in het Friesch Dagblad. Eén keer stond er boven: “Komt dit wol goed, Douwe?”
Douwe is door gemeenteleden voorgedragen als ouderling, en hij is er zeer trots op dat hij dat straks mag worden: kerkenraadslid. In die jaren was dat nog een eer. … Maar dan komt de dominee langs, en na een genoeglijk gesprek over koetjes en kalfjes komt het gesprek op de voordracht van Douwe tot ouderling. Daarbij wijst de voorganger Douwe fijntjes op al die baantjes, bijbaantjes en erebaantjes die hij al heeft: commissiewerk, buurtvereniging, muziekkorps, kaatsclub enz.
En dan komt aan het eind van die opsomming de indringende vraag van de dominee: “Komt dit wol goed, Douwe?” Met andere woorden: is het wel zo verstandig om dit te doen? Gaat dit straks niet ten koste van jouw gezin? Je denkt dan wel goed te doen door allerlei vrijwilligerswerk op je te nemen, en God te dienen door ook nog eens ouderling te worden, maar zijn er geen grenzen aan jouw inzetbare uren en dagen, en doe je jouw gezin nog wel recht met al die erebaantjes?
Een Schriftgeleerde stelde de volgende vraag: “Wat is het eerste gebod?” Het eerste gebod. Het is namelijk zo dat de joden honderden ge- en verboden kennen. De Schriftgeleerde vraagt eigenlijk naar de rode draad, de grote lijn die door al die geboden heen loopt. Dus: waar komt het eigenlijk op aan, wát is het belangrijke uitgangspunt? Is er een voorschrift dat altijd en in álle situaties prioriteit heeft?
Wij kunnen ons die vraag, denk ik, wel voorstellen. Want hebben wij ook vaak niet de grootste moeite om te weten wat het belangrijkste is? Bijvoorbeeld, als we moeten kiezen: Op de bank TV-kijken of tijd vrijmaken voor iemand anders? Of tussen enerzijds allerlei uitspraken in de bijbel serieus nemen over vrouwen, homofilie, echtscheiding en dergelijke én anderzijds het gebod om onze naaste lief te hebben als onszelf?
Vroeger was dat vaak nóg veel moeilijker, toen er nog zoveel meer regeltjes waren, bijvoorbeeld over wat je op zondag wel en niet mocht doen. De vraag van de schriftgeleerde aan Jezus is voor ons vast wel herkenbaar: “Is er een voorschrift dat altijd en in álle situaties prioriteit heeft?” Met andere woorden: Wat is het eerste gebod?
Jezus geeft antwoord met een citaat uit Deuteronomium: “Hoor Israël, de Heer onze God is één en gij zult de Heer, uw God liefhebben met heel uw hart, ziel, verstand en kracht.” Met andere woorden: “Als je goed oplet en weet dat de Heer onze God één is, dan heb je hem automatisch lief met jouw hele wezen.”
Als we ons realiseren dat God ondeelbaar is, dus dat God álles is, dan kunnen we op deze dankdag bij uitstek onze dankbaarheid tonen, dankbaarheid voor dat wat ons doet leven: het voedsel, de schone lucht, de natuur en de mensen om ons heen. Maar tegelijkertijd moet ons dat ook doen beseffen: voedsel is voor iedereen en niet alleen voor het rijke westen; milieuvervuiling zadelt onze kleinkinderen op met grote problemen; als we de natuur steeds maar opofferen voor de auto, dan dat gaat fout. En als wij niet naaste – dat is: medemens – willen zijn voor anderen, waarom rekenen we er dan wel op dat we zélf aandacht zullen krijgen?
God is één en ondeelbaar. God is alles…. En het komt er dus op aan om dat ‘alles’ te accepteren, ja lief te hebben, zoals het er is.
In een boek over pastoraat dat ik een tijdje geleden las, stond de vraag: ‘Wat als het leven perfect is?’
Wij hebben altijd wel iets waar we on-tevreden over zijn. Maar die ontevredenheid komt waarschijnlijk voort uit eigenbelang. Want laten we wél wezen: wie zijn wij, dat wij weten wat goed voor onszelf is of wat goed is voor een ander? Dus als we nu eens met andere ogen zouden gaan kijken en onszelf die vraag eens zouden stellen: ‘Wat als het leven – het leven zoals het zich nú aandient – perfect is?’
Wat als nú precies gebeurt wat er móet gebeuren? Wie zal eigenlijk zeggen dat dat niet zo is? Wat als we dus zouden accepteren dat dingen zijn zoals ze zijn, en dat we daar neutraal in zouden kunnen staan? Zonder oordeel en zonder frustraties? Dan zouden we het leven van onszélf én van anderen veel lichter maken. Dan zouden we ons niet afvragen: Wat is dit nu voor een God, die dit allemaal laat gebeuren. Nee, dan zouden we dealen met de situatie zoals die is en ons daar aan overgeven – dat is niet: erbij neerleggen, want dat heeft een negatieve klank, nee, ons er aan overgeven. ‘Wat als het leven perfect is?’ Zo’n houding schept volgens het boek rust en ruimte. En ook hoort daar minder ‘willen’ bij en meer ‘laten’ minder vrezen en meer liefhebben.
Dit allemaal dus omdat God ondeelbaar is: hij is álles. In de theologie spreekt men hierbij van ‘negatieve theologie’, die zegt: “God is totaal anders en wij zijn alleen maar in staat om te zeggen wat hij niét is.” Negatieve theologie. God is niet liefde, want hij is veel meer; God is niet rechtvaardig, want hij is veel meer. Met alles wat je over God zegt dat hij wél is, doe je hem tekort, want hij (of: zij!) is veel meer omvattend dan wij kunnen beredeneren.
Dat is dus Jezus’ reactie, dit citaat uit Deuteronomium. Maar hij vult dit direct ook aan. Op die ene vraag naar het eerste gebod, geeft Jezus een tweeledig antwoord. Naast het citaat uit de Tora, het boek van het verbond, geeft Jezus er een nieuw evangelie bij. Hij zegt: “En …. heb je naaste lief als jezelf.” Ook in dit antwoord zitten weer twee lagen. Het houdt namelijk in dat je van jezélf mag houden. Wie je ook bent, welke nare eigenschappen je wellicht ook hebt: je mág van jezelf houden.
Maar ook is in dit tweede deelantwoord opgesloten dat je van een ander net zoveel en intens moet kunnen en mag houden als van jezelf. Eigenlijk zegt de tekst dus ook: Als je niet van jezelf houdt kun je ook niet goed van een ander houden. Zoals we van onszelf mogen houden en onszelf mogen accepteren zoals we zijn, zo zullen we ook onze naaste moeten liefhebben en accepteren. De liefde tot God en de liefde tot de naaste zijn niet hetzelfde, maar ze hangen wel erg nauw met elkaar samen en kunnen niet los van elkaar worden gezien. Ze zijn één zoals God één is. En er kan daarom ook geen sprake zijn van concurrentie tussen die twee. De liefde tot God en die tot de naaste vormen samen het grote gebod. Wie onder het mom van liefde tegenover God, liefdelóós handelt tegenover de naaste, die handelt dan ook in strijd met dat ene grote gebod. Maar wie dat gebod ziet als één geheel en daaruit leeft, die is niet ver van het Koninkrijk van God, zo zegt Jezus.
Nu onze éigen vraag, tenminste wel de vraag die bij mezelf leeft: Wat is belangrijk in het leven? Hoe breng ik dat grote gebod in praktijk? Het is zo dat we geen pasklare antwoorden krijgen op allerlei vragen die bij ons opkomen tijdens ons alledaagse leven. Maar aan de andere kant: Jezus wijst wél sterk de richting aan. De kern daarvan is in elk geval de liefde tot God in combinatie met de liefde tot de naaste. Daardoor zouden we ons dus in ons leven moeten laten leiden. Dié zouden maatgevend, bepalend, moeten zijn voor ons handelen.
De vraag is dan ook: gaan wij mee in de grote stoet van wat anderen doen, de grote kudde? Of kunnen wij het opbrengen om niét te buigen voor de afgodsbeelden die mensen overeind zetten en vereren? Durven wij in opstand te komen als mensen in de verdrukking komen doordat anderen alleen aan hun eigen belang denken? Komen wij op voor de zwakkeren in de samenleving die de dupe worden van een maatschappij die lijkt uit te gaan van het recht van de sterkste of het grote geld?
Willen wij graag in de Quote-500 staan en daar zo lang mogelijk in blijven? Hebben we van onze bankrekening, de mammon, een God gemaakt? Of gunnen wij andere mensen ook een waardig leven? Dáárdoor moeten we ons dus bij alle concrete beslissingen laten leiden: door de liefde tot God en de liefde tot de naaste.
Nu is dat wel iets dat niet altijd even gemakkelijk is, we zullen het in de praktijk van ons leven, al doende, moeten leren. Het gaat er steeds om je eigen levensweg te verbinden met de weg die God met de mensen gaat. Jezus heeft laten zien dat God een ‘God van en voor mensen’ is. Daarvoor heeft Jezus zich zijn hele leven ingezet. Met lijf en ziel. God en de mensen kunnen niet van elkaar worden losgemaakt.
Met een verwijzing naar de Franse filosoof Levinas zou je het ook als volgt kunnen formuleren: In het gelaat van de ander (met een kleine letter) zie je het gelaat van de Ander (met een hoofdletter). In de ander – wie dat ook is – ontmoet ik God. Het gaat om onze keuze voor het grote gebod: Heb God lief met heel jouw verstand, ziel en kracht én, en dus óók, heb uw naaste lief als uzelf.
Vandaag, op deze dankdag, kan onze dankbaarheid zich uiten voor de liefde tot God; daarom zongen we zopas ook: “God laat het nooit ontbreken aan hemelhoog gezang, waarvan de wijs ons tekent, dit lieve leven lang.
Maar omdat dat ene grote gebod uiteenvalt in twee elementen kunnen we ook niet om de andere kant heen. Daarom zingen wij zo meteen: “Om voor elkaar te zijn uw hand en voet, te helpen wie geen helper had ontmoet, wie dorst of hongert wordt getroost, gevoed, daarom roept u ons, Christus, uw gezicht te zijn, uw liefde, hoop, geloof – uw zonneschijn.
Dát is het grote gebod!