Columns 2024

Waarom wij bidden (18-4-2024)

Onlangs werd ik op het spoor gezet van een boekwerkje uit 1975 van Abel Herzberg: Drie rode rozen. Een pareltje. Hoofdpersoon Salomon leest enorm graag, maar hij raakt na de oorlog verstrikt in zijn traumatische verleden en hij ontwikkelt een tweede persoonlijkheid in zichzelf: Zeitcheck. Hij pakt zijn oude passie weer op, boeken lezen, en hoopt zo antwoorden te vinden op zijn vragen. Zo stuit hij op de Bijbelse figuur Job, de Dulder (de geduldige). Job staat symbool voor het menselijk lijden. God test of Job echt gelooft en daarom wordt hem alles ontnomen. Salomon Zeitscheck ziet veel overeenkomsten tussen zijn eigen lot en dat van Job. Hij schrijft Job brieven waarin hij hem oproept om een rechtszaak tegen God te beginnen, want volgens Salomon is God schuldig.

Het boekje handelt dus vooral over de vraag naar de oorsprong van het kwaad, een universele vraag. Het verhaal van Job zal dan niet echt zijn (gebeurd) maar het heeft vanwege de thematiek wel degelijk eeuwigheidswaarde.
De oorzaak van het kwaad kan niet God zijn, dan zou God immers een tiran zijn. Letterlijk citaat uit het boekje: “Dit is de dictator die naar de hemel is overgeplaatst. Dit is niet God.”

Aan het eind van het boekje gaat het over bidden. We zouden in plaats van ‘Onze Vader die in de hemel zijt’ moeten bidden ‘Broeder op aarde’. Dat vind ik een prachtige benadering. We moeten God niet ver weg zoeken. Hij of zij is immers om ons heen én in onszelf. Wij maken allen onderdeel uit van het goddelijke, van God. Een vraag die in het boekje wordt opgeworpen is: “Waarom bidden wij?” Met daar direct achteraan: “Hij die weet dat God bestaat, vraagt niet om hulp, maar helpt.” Dat is voor mij de essentie van bidden: het is niet een verlanglijstje opsturen naar de Eeuwige, maar jezelf in een modus brengen waarin je zélf werk maakt van je gebed. Contact maken met de goddelijke bron of vonk in jezelf en zo het goede (proberen te) doen. Niet voor niets zijn geloof, hoop en liefde opgenomen in de titel als de ‘Drie rode rozen’. Prachtig boekje!

Ja, maar…. (8-2-2024)

In de Bijbel staat hier en daar dat Jezus demonen uitdrijft. Demonen? De Duitser Fridolin Stier vertaalde het met Aber-geist, zeg maar: de ‘Ja-maar-geest’.
Ook in kerken kom je het tegen: „Ja, maar op sabbath mag je geen aren plukken! Vernieuwing? Ja, maar we hebben het altijd zó gedaan! Ik ouderling? Ja, maar ik ben niet zo’n prater.”
Mensen die allemaal apen en beren zien, roepen vaak om het hardst, en overschreeuwen hun eigen moed door te zeggen „Ja, maar dat kan niet. Ja, maar er zijn veel tegenargumenten” Altijd ja-maar. Demonen zijn niet alleen wezens uit Jezus’ tijd. Ja-maar-geesten zijn er altijd; gefixeerd op angsten, bezwaren en zorgen die bij elk project wel te noemen zijn. De angst regeert. Ja-maar-geesten zijn stemmen om mij heen en in mijzelf die mij ervan weerhouden te doen wat niemand voor mogelijk houdt.

Welke voorstelling hebben wij eigenlijk van God? Is God een strenge selecteur die ons terechtwijst? Die kijkt of we wel binnen de lijntjes gekleurd hebben? Die kijkt of we de wetten wel nauwkeurig hebben nageleefd, en of we de Farizeeën en Schriftgeleerdere wel nagepraat hebben door het roepen van dit en dat mag niet op sabbath? Is dát ons angstig Godsbeeld ?
Of geloven wij in een God die volkomen barmhartig is, ook als we fouten gemaakt hebben?
De clou is de geesten te onderscheiden; dat we Gods geest in onszelf herkennen en dat we die onderscheiden van de Abergeist, die ja-maar-geest, die óók in ons leeft en zich uit wil spreken.
De remmende, de beperkende, kracht van die ja-maar-geest, die verliest zijn macht als we hem onder ogen zien en met een resoluut „en ondanks dát!” of „en tóch”, volkomen negeren.

Jezus wilde er zijn voor mensen, opende stommen de mond en legde de ja-maars het zwijgen op. Opstaan uit een doods bestaan, genezen worden van wat je ziek maakt, het leven weer toelaten – dáár was het Jezus om te doen. We mogen ook bij onszelf die demon uitdrijven: „Zwijg, ga weg uit mij.” Zodat iedereen weet: Ik mag er zijn, ik krijg ‘mijn eigen ik’ weer cadeau, ik hoef niet meer bang te zijn.