Columns 2024

Vooruitgang (5-9-2024)

Afgelopen zondag mocht ik na tweeëneenhalf jaar weer eens voorgaan in de prachtige kerk van Makkinga. Bij de ontvangst kreeg ik te horen dat er door diverse oorzaken waarschijnlijk geen grote opkomst zou zijn. Geen wonder, want van een niet al te grote streekgemeente kun je niet verwachten dat de kerk volstroomt. Bovendien had ik vooraf al berichten gekregen van mensen die me meldden dat ze niet konden komen. Dus ook in die zin was ik voorbereid op waarschijnlijk een tiental kerkgangers.
Dat deed me denken aan het volgende voorval. Toen ik in 2002 mijn eerste dienst in Elsloo zou leiden, wilde ik me vooraf even in de kerk oriënteren. Die behoefte heb ik nu niet meer; ik zie wel waar ik terecht kom. Maar voor die eerste keer was ik nog wat onzeker, dus ging ik de zaterdag vóór de ‘preekbeurt’ naar de kerk: waar staat de preekstoel, waar zit ik vooraf, hebben ze een vaste of losse microfoon?
Nu wilde het toeval dat er net die zaterdag een kunstexpositie was in de kerk en dus liep Jan en alleman in en uit en kon ik er wat anoniem rondlopen om een en ander in me op te nemen. Hier en daar ving ik wat flarden van gesprekjes op. Zo ook de vraag van een mevrouw met een nogal deftig accent. Ze stelde de vraag aan de in 2019 overleden ‘mister Elsloo’, Henk Schurer, die als gastheer fungeerde: “Meneer, komen hier op zondag nog wat mensen in de kerk?” Henk hoefde niet na te denken en antwoordde: “Mevrouw hier komt kwáliteit!”
De volgende avond was er een behoorlijk aantal mensen naar de Stellingwerver dienst gekomen, mede omdat familie en vrienden mijn maidenspeech wel wilden meemaken. Allemaal kwaliteit!
Terug naar afgelopen zondag. We waren uiteindelijk met z’n veertienen (ook allemaal kwaliteit) in de kerk. Mijn conclusie: in honderd jaar is er vooruitgang geboekt, want rond 1920 stond dominee Barend ter Haar (1892-1986) in Oosterwolde. Toen hij eens een dienst in Makkinga had waren er ook veertien kerkgangers. Een ouderling zei toen: “Dominee trekt wel volk, want anders zijn er maar zes!” Dus hoezo, kerkelijke achteruitgang?

God(sbeeld) (27-6-2024)

Uit een boek bleef de volgende frase nagalmen: “Van het grootschalig geïnjecteerde godsbeeld is het meest destructief dat dit buiten onszelf zou bestaan.”
De zin bleef me bezighouden. Het ‘geïnjecteerde godsbeeld’ klinkt nogal negatief, en de context van de tekst maakte duidelijk dat het ook zo bedoeld is. De schrijver gaat er van uit dat mensen met de paplepel (geïnjecteerd) een godsbeeld opgedrongen krijgen, dat ze klakkeloos overnemen. Gelukkig werkt het zo niet. Je kunt nog zoveel aan mensen aanreiken of zelfs opdringen, ze zijn het zélf die zo’n beeld accepteren, overnemen en incorporeren in zichzelf, óf niet. En natuurlijk: kinderen zijn eenvoudig te beïnvloeden en dus te indoctrineren, maar als ze ouder worden ontwikkelen ze doorgaans een eigen onderscheidingsvermogen. En dan filteren ze met hun eigen zeefje nog eens datgene dat ze als kind hebben meegekregen, en maken dan een keuze om die waarden wel of niet zelf over te nemen.
Tweede dat opvalt is dat er staat dat het een misvatting is dat een godsbeeld buiten onszelf zou kunnen bestaan. Maar ook hier maakt de context duidelijk dat de schrijver niet het godsbeeld bedoelt maar God, dat dié niet buiten onszelf kan bestaan. De auteur gaat er dus van uit dat gelovigen wordt ingepeperd dat we God buiten onszelf moeten zoeken. Dat was en is nog vaak wel zo, maar sinds de mystici en Spinoza weten we gelukkig ook: Buiten God is er niets. Hij is alles in allen en ‘in hem leven wij, bewegen wij en zijn wij. Uit hem komen wij voort.‘  Voor mensen die moeite hebben met die cursieve woorden: ze komen uit de Bijbel, Handelingen17. Het komt er op aan die bron (God) in onszelf te blijven zoeken. Maar zoals de zon vaak verduisterd wordt door donkere wolken, zo gebeurt het vaak dat wij niet meer in verbinding staan met de bron in ons. Ontspanning en meditatie zijn van wezenlijk belang om de relatie met die bron te onderhouden en te voeden. Het gaat erom dat we ons realiseren: er wordt niet op ons neergekeken door een bestraffende godheid, maar in ons lacht een vriendelijke, liefhebbende God ons toe.

Waarom wij bidden (18-4-2024)

Onlangs werd ik op het spoor gezet van een boekwerkje uit 1975 van Abel Herzberg: Drie rode rozen. Een pareltje. Hoofdpersoon Salomon leest enorm graag, maar hij raakt na de oorlog verstrikt in zijn traumatische verleden en hij ontwikkelt een tweede persoonlijkheid in zichzelf: Zeitcheck. Hij pakt zijn oude passie weer op, boeken lezen, en hoopt zo antwoorden te vinden op zijn vragen. Zo stuit hij op de Bijbelse figuur Job, de Dulder (de geduldige). Job staat symbool voor het menselijk lijden. God test of Job echt gelooft en daarom wordt hem alles ontnomen. Salomon Zeitscheck ziet veel overeenkomsten tussen zijn eigen lot en dat van Job. Hij schrijft Job brieven waarin hij hem oproept om een rechtszaak tegen God te beginnen, want volgens Salomon is God schuldig.

Het boekje handelt dus vooral over de vraag naar de oorsprong van het kwaad, een universele vraag. Het verhaal van Job zal dan niet echt zijn (gebeurd) maar het heeft vanwege de thematiek wel degelijk eeuwigheidswaarde.
De oorzaak van het kwaad kan niet God zijn, dan zou God immers een tiran zijn. Letterlijk citaat uit het boekje: “Dit is de dictator die naar de hemel is overgeplaatst. Dit is niet God.”

Aan het eind van het boekje gaat het over bidden. We zouden in plaats van ‘Onze Vader die in de hemel zijt’ moeten bidden ‘Broeder op aarde’. Dat vind ik een prachtige benadering. We moeten God niet ver weg zoeken. Hij of zij is immers om ons heen én in onszelf. Wij maken allen onderdeel uit van het goddelijke, van God. Een vraag die in het boekje wordt opgeworpen is: “Waarom bidden wij?” Met daar direct achteraan: “Hij die weet dat God bestaat, vraagt niet om hulp, maar helpt.” Dat is voor mij de essentie van bidden: het is niet een verlanglijstje opsturen naar de Eeuwige, maar jezelf in een modus brengen waarin je zélf werk maakt van je gebed. Contact maken met de goddelijke bron of vonk in jezelf en zo het goede (proberen te) doen. Niet voor niets zijn geloof, hoop en liefde opgenomen in de titel als de ‘Drie rode rozen’. Prachtig boekje!

Ja, maar…. (8-2-2024)

In de Bijbel staat hier en daar dat Jezus demonen uitdrijft. Demonen? De Duitser Fridolin Stier vertaalde het met Aber-geist, zeg maar: de ‘Ja-maar-geest’.
Ook in kerken kom je het tegen: „Ja, maar op sabbath mag je geen aren plukken! Vernieuwing? Ja, maar we hebben het altijd zó gedaan! Ik ouderling? Ja, maar ik ben niet zo’n prater.”
Mensen die allemaal apen en beren zien, roepen vaak om het hardst, en overschreeuwen hun eigen moed door te zeggen „Ja, maar dat kan niet. Ja, maar er zijn veel tegenargumenten” Altijd ja-maar. Demonen zijn niet alleen wezens uit Jezus’ tijd. Ja-maar-geesten zijn er altijd; gefixeerd op angsten, bezwaren en zorgen die bij elk project wel te noemen zijn. De angst regeert. Ja-maar-geesten zijn stemmen om mij heen en in mijzelf die mij ervan weerhouden te doen wat niemand voor mogelijk houdt.

Welke voorstelling hebben wij eigenlijk van God? Is God een strenge selecteur die ons terechtwijst? Die kijkt of we wel binnen de lijntjes gekleurd hebben? Die kijkt of we de wetten wel nauwkeurig hebben nageleefd, en of we de Farizeeën en Schriftgeleerdere wel nagepraat hebben door het roepen van dit en dat mag niet op sabbath? Is dát ons angstig Godsbeeld ?
Of geloven wij in een God die volkomen barmhartig is, ook als we fouten gemaakt hebben?
De clou is de geesten te onderscheiden; dat we Gods geest in onszelf herkennen en dat we die onderscheiden van de Abergeist, die ja-maar-geest, die óók in ons leeft en zich uit wil spreken.
De remmende, de beperkende, kracht van die ja-maar-geest, die verliest zijn macht als we hem onder ogen zien en met een resoluut „en ondanks dát!” of „en tóch”, volkomen negeren.

Jezus wilde er zijn voor mensen, opende stommen de mond en legde de ja-maars het zwijgen op. Opstaan uit een doods bestaan, genezen worden van wat je ziek maakt, het leven weer toelaten – dáár was het Jezus om te doen. We mogen ook bij onszelf die demon uitdrijven: „Zwijg, ga weg uit mij.” Zodat iedereen weet: Ik mag er zijn, ik krijg ‘mijn eigen ik’ weer cadeau, ik hoef niet meer bang te zijn.