Preek van de week

Ned-vlag

Hier staat mijn laatstgehouden ( nederlandstalige) preek die wordt ververst op de zondag (ca. 13.00 uur) waarop de volgende preek wordt gehouden.
Zie hiernaast onder Pagina’s voor de gebruikte orde van dienst
Onder Pagina’s vind je ook mijn laatste Stellingwerver of Friese preek.
Wil je een reactie geven? Stuur een mailtje

Oldelamer, 9-9-2024
1 Koningen 18: 20-40 en Marcus 8: 27 – 9:1

De laatste jaren waren er nogal wat wisselingen in politieke leiders. Jimmy Dijk volgde Lilian Marijnissen op als SP-leider. Jesse Klaver van Groen Links heeft plaatsgemaakt voor Frans Timmermans, en in Amerika is Harris de mogelijke opvolger van president Joe Biden.
Die nieuwe mensen hebben het vaak niet zo gemakkelijk, want ze worden voordurend met hun voorgangers vergeleken of juist met hun politieke tegenstanders.
Je hoort ook regelmatig de verzuchting dat we vroeger veel betere politici hadden dan tegenwoordig. Men mist échte leiders, mensen met een premier-uitstraling. Er zijn er die een terugkeer van Hans Wiegel op prijs zouden stellen. Anderen die Joop den Uyl in herinnering roepen en de oudere leden van het CDA verlangen wel eens naar mensen als Willem Aantjes of Ruud Lubbers. Het is een terugverlangen naar mensen die indruk hebben gemaakt, die autoriteit en uitstraling hadden – charisma dus.
Carola Schouten moet als nieuwe burgemeester van Rotterdam opboksen tegen de populariteit van de vertrokken Ahmed Aboutaleb. En Kamala Harris is uit een heel ander hout gesneden als Joe Biden.
Vooral als er wat moeilijkheden zijn, dan wordt al snel terugverlangd naar de vorige partij- of fractieleider of de vorige president of burgemeester. Die zou het heel anders hebben aangepakt, zegt men dan.

In de evangelielezing van vandaag treffen we ook zo’n vergelijking aan. Jezus vraagt aan zijn leerlingen: “Wie zeggen de mensen dat ik ben?” En dan volgen in het antwoord prompt drie figuren die grote indruk hebben gemaakt en naar wie men terugverlangt of van wie men misschien wel trekjes in Jezus terug ziet.
Ze antwoordden: “Johannes de Doper.” Maar deze Johannes had een nogal dreigend en straffend Godsbeeld. Terwijl Jezus juist niét een stráffende, maar een vergévende God preekt.

“en anderen zeggen Elia.” Die was immers óók tegen de Baälverering; en tegen politieke en sociale onderdrukking. Dat klopt, maar dat ging wel met uitzonderlijk veel geweld gepaard. We lazen al over de moord op 450 Baälprofeten. Men zag in Jezus dus een tweede Elia, maar Jezus zwoer geweld juist af. Hij hoopte op een geweldloze oplossing van binnenuit –  als mensen maar een diep doorleefd geloof in God zouden krijgen.

“en weer anderen zeggen dat u één van de profeten bent.” Een profeet was immers, net als Jezus, iemand die opkwam  voor de God die hij vertegenwoordigde, ondanks de tegenstand van koningen, priesters en válse profeten; en ondanks de soms dwarse opstelling van het gewone volk. Iemand die zich durft uit te spreken met Gods naam op de lippen. Iemand die zichzelf durft te uiten.

Dat zouden de leerlingen ook meer moeten doen, vindt Jezus en daarom vervangt hij zijn eerste vraag als het ware door een tweede: Van: “Wie zeggen de ménsen dat ik ben”, wordt de vraag nu: “En ….. wie ben ik dan volgens júllie?” Zo’n vraag komt wel erg dichtbij. Maar de vraag laat ook enige afstand tot zijn leerlingen zien, want blijkbaar weet Jezus niet hoe zij over hem denken. Blijkbaar hebben de discipelen zich nooit echt over hem uitgesproken. Ze zijn weliswaar vol van hem, volgen hem waar hij heen gaat, maar…wat vinden ze eigenlijk van hem?…..dat wil Jezus nu wel eens weten. Of hij wil horen of ze zich wel frank en vrij tegen hem durven te uiten.

Zou u daar gemakkelijk een antwoord op kunnen geven? Ik zal het niet doen, maar als ik u op de man of vrouw af zou vragen:  “Wie is Jezus volgens u?” Zou u daar dan frank en vrij over kunnen spreken? En bent u in dat geval wel zo zeker van uw eigen visie op Jezus? Want wat we zeggen over Jezus, zegt wellicht nog wel meer over onszelf. Over ons Godsbeeld, onze mensvisie, onze twijfels wellicht ook. Sommigen moeten zichzelf eerst wel in een erg veilige omgeving weten voordat ze zich durven uit te spreken over dergelijke geloofskwesties.
Immers, als je zegt: “Jezus is voor ons een goed voorbeeld geweest”, dan krijg je groeperingen over je heen die dat niet christelijk genoeg vinden – te horizontaal, te humanistisch.
Maar benoem je Jezus als ‘Gods Zoon’ dan zeggen ánderen weer dat dat het napraten van dogma’s is, dogma’s die pas in de 3e na Chr. eeuw door ruziënde bisschoppen zijn vastgelegd.
Noemt iemand hem ‘mijn verlosser en zaligmaker’, dan zijn er mensen die daar niks mee kunnen: met een God die zijn eigen zoon opoffert voor ónze zonden.
Nee, het meest veilige is dan ook om maar niét te antwoorden óf te antwoorden met wat je hóópt dat Jezus voor jou persoonlijk zal zijn. Dan spreek je je niet uit over wat je denkt, maar over wat je hoopt!
En dat laatste is nu precies wat Petrus doet. Petrus antwoordde: “U bent …. de Messias.” Dat betekent: de gezalfde. Die term werd gebruikt voor priesters, koningen en profeten. En in het jodendom is de Messias niet alleen een leider voor de Joden maar ook voor de andere volkeren, iemand die een periode van vrede en welvaart inluidt; een ‘messiaanse’ periode van gerechtigheid en heelheid.
Dus als Petrus Jezus ‘de Messias’ noemt, dan spreekt hij de hoop uit dat Jezus een eind zal maken aan onderdrukking. De Vredesvorst dus!

Maar die titel ‘Messias’ is een koningsbegrip – een soort heersers-titel. En dát – een heersende koning – dat is wat Jezus per sé niét wilde zijn. Niemand mocht dan ook over hem als over een Messias spreken. En in één ruk door neemt Jezus een heel andere term in de mond. Niet een priester, niet een profeet of Messias – nee ‘de mensenzoon’. Jezus brengt de verwachtingen terug naar de juiste proporties. “Geen wereldlijke koning wil ik zijn, maar mens onder de mensen.” Trouwens, de hoofdletter in Mensenzoon – die is door de vertalers ingevoerd.

“Hij begon hun te leren dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden en door de oudsten van het volk, de hogepriesters en de schriftgeleerden verworpen zou worden.”
De oudsten – dat waren zij die de politieke rechtspleging – vanwege eigenbelang – in stand hielden.
De hogepriesters – dat waren zij die in de tempel en in het contact met de overheid, alles voor het zeggen hadden.
En de Schriftgeleerden, dat waren de mensen die Gods wet normerend uitlegden en bepaalden. Letterknechten waren het.
Deze drie genoemde groepen hebben dus de mond vol van God en denken op hún manier goed bezig te zijn. In ‘naam’ vechten ze voor God……, maar in werkelijkheid komen ze alleen op voor zichzelf, voor hun eigen belangen, voor hun eigen gelijk, hun betweterij.
En dát verwijt maakt Jezus even later ook aan Petrus. Petrus die als leerling zijn leraar terecht wil wijzen. Hij wil niet dat Jezus over zijn eigen dood spreekt. Maar Jezus wijst op zijn beurt Petrus terecht: “Jij denkt niet aan wat God wil, maar alleen aan wat de mensen willen.” Petrus die Jezus als de Messias wil zien, als de gezalfde, als degene die als een nieuwe koning, een wereldlijk leider, de touwtjes in handen zal nemen. Dát wilden de mensen allemaal maar al te graag: iemand die korte metten zou maken met de overheersers.
Als een soort Johannes de Doper, die een bestraffende God opvoerde.
Als een soort Elia, die dat met grof geweld zou afdwingen, bijvoorbeeld door 450 Baälpriesters ter dood te laten brengen.
Of als een soort profeet die de mensen toe zou spreken en zou zeggen: “Als jullie je niét zullen bekeren, dán zal….” Ja, en dan zou er een afschrikwekkend doemscenario volgen.

Maar … Jezus wil juist de wapens omsmeden tot ploegscharen, hij verkondigt juist vrede en alle goeds, en bevrijding van schuld; het Koninkrijk van God, een eeuwig leven, hier en nú al! Jezus zegt: “Jij, Petrus, denkt niet aan Gods wil, maar aan wat de mensen willen.” En dan volgt die passage waarin het gaat over het jezelf verloochenen, je kruis opnemen – dus het leven verliezen – en achter Jezus aan gaan.

Er zijn mensen die dit nogal letterlijk opvatten: het kruis op je nemen. Zij zien er de opdracht in om zichzelf te minachten, zichzelf te pijnigen. In sommige landen kruipen mensen rondom Goede Vrijdag letterlijk op hun knieën door de straten van hun stad. Sommigen geselen hun rug tot bloedens toe. Anderen lopen met een groot en zwaar houten kruis op hun rug. Weer anderen leven in volledige afzondering  en ontzeggen zichzelf alle geneugten die het leven in petto heeft.
Ik vraag me af of je dan het evangelie wel goed hebt begrepen. ‘Jezelf verloochenen’……., zo las ik ergens, ‘jezelf verloochenen is je eigen ´willen en wensen´ naar het kruis dragen en ze laten sterven; niet in minachting jegens jouw eigen persoon, maar om vrij te zijn voor de blijde boodschap van God.’

Er zijn nogal wat mensen die zeggen dat, als je in Jezus gelooft, dat dan al je problemen opgelost zullen worden. Als je echt goed gelooft en goed bidt, zo zeggen ze, dan zul je van ziekte genezen, en als je werkeloos bent zul je snel weer werk krijgen en dergelijke. Het lijkt er op alsof je dan gevrijwaard zult zijn van allerlei ellende.
Er zitten hele kwalijke kanten aan dergelijke uitspraken. Té vaak heb ik mensen gezien – ook dichtbij – die oprecht geloofden, die bij de klippen op tot God baden, maar toch niét beter werden. Dergelijke uitspraken kunnen zelfs erg veel leed veroorzaken. Want wat als je niét weer beter wordt, of géén werk krijgt, of je huwelijk houdt tóch geen stand – heb je dan niet voldoende of niet goed genoeg gebeden? Ben je het dan misschien niet waard om door God geholpen te worden?

Jezus van Nazareth – toch een goed mens bij uitstek – Jezus zou de eerste zijn die de dood onder ogen moest zien, juist omdat hij zijn liefde voor andere mensen tot het einde toe wilde volhouden. En ook het lijden van zijn leerlingen was nog niet afgelopen. Integendeel, ook zij moesten bereid zijn hun kruis op zich te nemen.  Zo moeten ook wij bereid zijn het lijden van onszelf te dragen en het lijden van de wereld onder ogen te zien.

Christen-zijn voorkomt niét dat je kinderen kunnen sterven bij een brand of een ongeval of door een ernstige ziekte.
Christen-zijn betekent niet dat je gevrijwaard bent van seksueel, zinloos of huiselijk geweld.
Christen-zijn betekent wél dat je een open oog hebt voor anderen die zulk leed overkomt en die jouw hulp en steun goed kunnen gebruiken.
Christen-zijn betekent wél dat je een open oor hebt voor mensen die om hulp roepen.
Christen-zijn betekent dus niét dat je minder met lijden te maken hebt, maar het betekent wél dat je óók nog te maken wilt hebben met het lijden, het leed,  van anderen.
Want alleen als we bereid zijn aandacht te hebben voor het lijden van de minsten in de wereld, dán maken we er een begin mee om álle lijden de wereld uit te helpen. Een last die niet te zwaar zal zijn als we onze eigen belangen eens minder zwaar laten tellen. Immers: ‘Jezelf verloochenen is je eigen ´willen en wensen´ naar het kruis dragen waar ze sterven; niet in minachting jegens je eigen persoon, maar om vrij te zijn voor de blijde boodschap van God.’ En dat was: een goed leven voor álle mensen.

Jezus was de belichaming van die blijde boodschap, van dat evangelie. De boodschap van vrede en recht, van vergeving en vrijspraak. Jezus, de man van geweldloos verzet, van doorgaan tot het einde; die liet zien waar het in het leven op aan komt; die door zijn doen en laten de wereld veranderde – en hopelijk blijvend veranderde. Hij sprak over het Koninkrijk van God, niet als over een toekomstvisioen, maar als een realiteit van elke dag.

En mochten er mensen zijn die nog steeds dat Koninkrijk van God ergens in de toekomst projecteren – iets van later – ná dit aardse leven, dan leert Jezus hen aan het eind van ons tekstgedeelte iets ánders. ‘Ik verzeker jullie: sommigen die hier aanwezig zijn zullen niet sterven voordat ze de komst van het koninkrijk van God in al zijn kracht hebben meegemaakt.’ Je hoeft dus niet eerst te sterven voordat je het koninkrijk van God in al zijn kracht meemaakt.
Sjalom, vrede, is niet alleen de afwezigheid van oorlog.
Sjalom, vrede, is: het beste voor hebben met anderen en zorg voor elkaar.
Als wij bereid zijn als vredestichters te willen werken als wij bereid zijn om er te zijn voor anderen als wij bereid zijn onze nek uit te steken – ook al worden we er zelf niet beter van – dán werken wij aan het koninkrijk van God, sterker nog: dat ís het koninkrijk van God.
Zoals Huub Oosterhuis zo mooi verwoorde: “Het is al begonnen, merk je het nog niet?”
Wie niet geeft om zelfbehoud, leven vindt hij honderdvoud.

Wil je een reactie geven? Stuur een mailtje !

===========================================
De eerstvolgende Nederlandstalige preek wordt geplaatst op de eerstvolgende dag waarop ik een dienst heb om circa 15.00 uur.