Preek van de week

Ned-vlag

Hier staat mijn laatstgehouden ( nederlandstalige) preek die wordt ververst op de zondag (ca. 13.00 uur) waarop de volgende preek wordt gehouden.
Zie hiernaast onder Pagina’s voor de gebruikte orde van dienst
Onder Pagina’s vind je ook mijn laatste Stellingwerver of Friese preek.
Wil je een reactie geven? Stuur een mailtje

Havelte, 17-8-2025
Jeremia 23: 23-29 en Lucas 12: 49-56

Misschien kent u ze óók wel: mensen, die precies weten wat God wil. Als je iets doet, of vooral als je iets zegt, iets beweert, dat deze ménsen niet goed vinden, dan weten ze haarfijn uit te leggen dat het Gód een doorn in het oog is. Vaak worden daar dan direct enkele bijbelteksten bijgehaald. En ik heb ze ook meegemaakt die erbij zeiden dat ze een teken of een woord van God hadden gekregen, of een droom. Daaruit zou dan blijken dat ik fout zat met mijn gedrag of uitspraken.

Inmiddels heb ik geleerd om hier maar niet meer tegenin te gaan. Het heeft namelijk meestal geen zin om op te merken dat er wellicht sprake is van buikspreken: dat deze mensen eigenlijk zeggen hoe zij zélf ergens tegenaan kijken, en dat ze daar dan God bijslepen als zelfverklaard bewijsmiddel.
Maar – jammer voor hen – voor heel veel teksten die dergelijke mensen aanhalen uit de bijbel om hun eigen gelijk te onderstrepen, kun je evenveel teksten vinden die precies het tegendeel aangeven.

Voor een aantal kerkelijke dogma’s geldt hetzelfde. Leo Tolstoj, de bekende Russische schrijver van o.a. Oorlog en Vrede, heeft het in de inleiding van een prachtig boekje mooi verwoord. Dat boekje heeft als titel “Mijn kleine evangelie” Tolstoj schrijft (en ik zeg het nu maar even in mijn eigen woorden): “Als je zegt dat de verwoording van één of ander dogma goddelijk is, dan getuigt dat van een hoge mate van grootspraak én van domheid. Grootspraak  –  omdat je het nogal hoog in de bol hebt als je zegt dat de woorden die door jóú zijn gezegd via jouw mond door God zélf zijn gezegd. En het is ook dom, omdat er niets dommers is dan om in discussies over allerlei zaken te reageren met: “Nee, niet door jouw mond, maar door mijn mond spreekt God,”” Tot zover Tolstoj.

We hebben hier te maken met een heel lastig fenomeen, namelijk het gegeven dat mensen hun eigen visie, hoe zij tegen het leven, tegen  de bijbel of tegen God aankijken, dat ze die eigen visie als maatstaf voor iedereen gaan hanteren.

Jeremia maakte duidelijk hoe God, de Heer, over dergelijk gedrag oordeelt. Hij heeft gehoord welke leugens de profeten in zijn naam verkondigen. Zij roepen: “ Een droom ! Ik heb een droom gehad!” En die droom, dat zou dan een ingeving van God geweest zijn. Maar, zo stelt de Heer, ze draaien zichzelf een rad voor ogen. “Een profeet die droomt, vertelt niet meer dan een droom. Maar wie mijn woorden ként, geeft mijn woorden betrouwbaar weer.” Het is te vergelijken met het voedsel dat je mensen voorschotelt. “ Wat heeft stro met graan gemeen? spreekt de Heer”,  zonder daarbij overigens zelf het antwoord te geven. Welnu, wij weten het wel: beide hebben ze wél dezelfde oorsprong, maar in de ene is het goede deel, het voedzame deel, weggevallen.
Nee, het woord van God is als een vuur, als een hamer die rotsen splijt. Dat houdt in dat Gods woord verterend en splitsend kan werken.

Dat is ook precies hoe Jezus zich in het Lucasevangelie opstelt. “Denken jullie dat ik gekomen ben om vrede te brengen op aarde?” Nou, ja, als we eerlijk zijn, dan hebben we dat wel vaak gedacht. In de mensen een welbehagen, nietwaar, dus …. vrede op aarde? Ja !
“Geenszins”, zegt Jezus, “ ik kom verdeeldheid brengen.” En ons tekstgedeelte uit Lucas begint met: “Ik ben gekomen om op aarde een vuur te ontsteken, en wat zou ik graag willen dat het al brandde!” Dat betekent: Jezus is gegrepen door zijn ervaring met God. En die Geest, die Christusgeest, wil hij verder over de aarde verspreiden. Jezus wil dat mensen zijn woorden horen en hoopt dat ook zij dan door het vuur van de Geest gegrepen worden.

Maar dat vuur kan ook verterend werken, zo lazen we in Jeremia. Want diezelfde geest die vrede wil brengen, die brengt tegelijkertijd ook verdeeldheid met zich mee. Het vuur van de Geest doet soms ook de vlam in de pan slaan.  “Ik kom verdeeldheid brengen”,  zegt Jezus.

Hoe moeten we deze schijnbare tegenstrijdigheid nu uitleggen? Jezus die ons vurig wil aansporen met God te leven en ook te handelen naar Gods wil, ja, om zo goed als God zélf te worden; en daarnáást de Jezus die zegt verdeeldheid te komen zaaien? Hoe is dit met elkaar te rijmen?

Het zou wel eens alles te maken kunnen hebben, met de Godsbeelden die wij eropna houden. Veel mensen zien in God namelijk – zo hebben ze dat vroeger geleerd – veel mensen zien in Hem een boeman met een haviksoog; hij houdt ons nauwlettend in de gaten en noteert – als was hij een soort van Sinterklaas – in zijn grote boek al onze foute gedachten en handelingen. En aan het eind van ons leven worden we daarop dan afgerekend.

Het is echter maar zeer de vraag of we dan wel ‘God’ hebben gevolgd, of dat we integendeel juist vréémde machten achterna zijn gelopen. Het is de vraag of we daarmee wel zo’n christelijk Godsbeeld hebben. Ja, misschien is het wel ‘christelijk’ in de zin van: hoe dat er door de vroege kerk bij mensen is ingepeperd, maar niet zoals Christus het onszélf voorhoudt in de evangeliën.
Jezus, de Christus, hij schetst ons juist een liefdevolle, barmhartige God, tolerant, vredelievend en vergevingsgezind. En als wij navolgers van die Jezus willen zijn, en ons daarom ook tolerant, ruimdenkend en barmhartig opstellen, ja dan komen we soms onze eigen bloedverwanten tegen.

Opvallend is trouwens dat in Lucas alleen verschillende generaties tegenover elkaar worden geplaatst. Vaders tegenover zonen; dochters tegenover moeders en schoondochters tegenover schoonmoeders. Over een verdeeldheid tussen man en vrouw of tussen broers en zussen wordt hier niet gerept.
Dat was in mijn jeugd ook zo: we spraken over ‘generatieconflicten’, bijvoorbeeld tijdens de provotijd –ouders konden zogenaamd niet meer meekomen met de tijd, of jongeren vonden het geloof van hun ouders een achterhaalde zaak. Maar ook binnen één generatie zijn de verschillen soms onoverbrugbaar. Soms letterlijk – en dan leidt dat niet zelden tot vetes,  familieruzies en echtscheidingen.
Een zus die jou veroordeelt omdat je met moslims omgaat; een broer die je niet meer wil zien omdat je voor asielzoekers opkomt, of omdat je ongehuwd zwanger bent.
Of een partner die jouw oprechte geloofsbeleving scherp veroordeelt.
Soms ook zijn het de broeders en zusters in de kerk: ze keren zich tegen je, als je opkomt voor de rechten van homoseksuelen binnen de kerk, of als je opkomt voor recht en gerechtigheid in Gaza.
Anderen die er moeite mee hebben dat je kerkelijke dogma’s minder letterlijk neemt en niet zo zwaar opvat.
Katholieken lopen tegen de kerkelijke scherpslijpers aan als ze openlijk pleiten voor vrouwen in het ambt – of als ze als priester het celibaat aan de orde stellen.

Maar…. wiens wetten, wiens regels en normen worden er bij deze voorbeelden eigenlijk overtreden? Zijn dat niet simpelweg allemaal bedenksels van mensen zelf? De kerk heeft er vroeger van alles aan gedaan om regeltjes te bedenken waaraan men zich diende te houden. De kerk heeft daardoor soms ook veel angst bij mensen opgeroepen.

Het is niet voor niets dat Tolstoj zei dat zijn boekje – het zopas al genoemde Mijn kleine evangelie – dat dat geschreven was om mensen wel Christus aan te bieden, maar dan de Christus zónder het christendom. Hij bedoelde daarmee dat het evangelie van Jezus Christus zuiver en oprecht gepreekt moest worden en niet moest worden belast met allerlei dogma’s en leerstellingen die de latere kerk – het christendom – erbij verzonnen heeft.
Die bedenksels immers hebben mensen bang gemaakt en doen afhaken.

Hoe sterk verschilt dat niet met de God die Jezus ons geleerd heeft? Maar ja, naar dié God verwijzen, die vredelievende en barmhartige God, dat wekt onrust op bij een deel van de goegemeente. Die houdt God blijkbaar het liefst vast in een gouden kooi gebouwd met de eigen idealen en de eigen beelden van God; beelden gebaseerd op de eigen normen en waarden en overtuigingen. Maar God past niet in zo’n kooi. Dat is Hem te eng en te benauwd.

Het was Dietrich Bonhoeffer, de bekende Duitse theoloog, die opmerkte: “God doet ons weten dat wij moeten leven als diegenen die hun leven inrichten zónder God.” Te vaak immers slepen wij te pas en te onpas God ergens bij, en wel zo dat het precies in onze eigen kraam van pas komt. Maar, die kraam, die kooi, die werkt voor God belemmerend om te zijn wie Hij werkelijk is, namelijk de liefdevolle God. En als je dát hebt ervaren, dan is dat als een vuur dat je ook naar buiten toe wilt uitstralenook al zullen anderen je er wellicht vreemd om aankijken, ja, ook al zul je door mensen om je heen niet meer geaccepteerd worden.

Aan het eind van het gelezen gedeelte uit Lucas, verwijt Jezus de menigte, dat ze wel naar de lucht en de wind kijken en op basis daarvan kunnen zeggen wat voor weer het wordt, maar dat ze niet “deze tijd” kunnen duiden de tijd dus waarin Jezus deze woorden sprak.
We moeten daarbij bedenken dat de hoofdstukken 10 t/m 19 van Lucas gezien moeten worden als het reisverhaal van Jezus van Galilea naar Jeruzalem – dus op weg naar zijn terechtstelling. De menigte moet zich dus realiseren dat het niet zo’n vredige tijd is. Men is weliswaar enthousiast over Jezus’ optreden, en is waarschijnlijk erg blij om als zijn volgeling gezien te worden, maar men is er zich blijkbaar niet of te weinig van bewust waar dit uiteindelijk toe zal leiden. waar het op uit zal draaien. Om namelijk – ten tijde van de Romeinse overheersing – een vredige tegenstem te laten horen – dat was not-done, ongehoord. En het leidde dan ook gemakkelijk tot een veroordeling. En in de genoemde hoofdstukken uit Lucas wordt beschreven hoe Jezus aan voelt komen waar zijn levenshouding uiteindelijk toe zal leiden. Maar de mensen die ‘het weer’ blijkbaar wél kunnen voorspellen weten niet hoe ze “deze tijd” moeten duiden.

Ten tijde van Jeremia dachten sommigen ook ‘de tijd’ te kunnen duiden, “Een droom! Wij hebben een droom!”, zeiden ze. Maar wat ze vervolgens vertelden was meestal een nachtmerrie, een angstvisioen om mensen bang te maken.
Nee, dán de droom van Martin Luther King. Eind deze maand is het 62 jaar geleden dat hij zijn droom uitsprak. Zijn droom van vrede en een maatschappij vrij van rassenhaat.
Als lid van een onderdrukt volksdeel had hij alle aanleiding om de beuk erin te gooien en eventueel geweld met geweld te beantwoorden. Hij deed het niet.
Zijn droom was geen oorlogsverklaring – het was een óproep tót vrede en daarmee een bóódschap ván vrede. Hij reageerde anders dan velen zouden doen en verwachtten.

Dat lijkt wel wat op wat in Lucas iets verderop wordt vermeld: De heer van de wijngaard constateert dat er al drie jaar geen vruchten aan zijn vijgenboom groeiden en zegt tegen de wijngaardenier dat de boom omgehakt moet worden. Maar de wijngaardenier volgt de orders van zijn baas niét op; hij wil de boom nog kansen geven. Ongehoorzaamheid tegen de heer dus ! Dat doe je toch niet?

Daarna volgen dan nog een tweetal genezingen op de sabbat. Wat zouden de kerkmensen daar eigenlijk van vinden, van werken op zondag? Wat zouden de mensen, die preciés weten wat God wel of niet wil, wat zouden zij daarvan vinden En boven het tekstgedeelte tussen die beide genezingen in, daar staat: verder naar Jeruzalem.

Dát is het dus: Jezus die steeds tegen de gevestigde leer van dogma’s ingaat en daardoor steeds dichter komt bij zijn Jeruzalem – dat is dus de plaats van zijn terechtstelling. En tóch kiest hij ervoor om die weg te blijven gaan. Hij bouwde zijn huis op de rots van liefde en gerechtigheid en niet op de zandkorrels van dogma’s en regeltjes. Dat kan soms leiden tot conflicten, zelfs in gezinnen en families, en dan komt het eropaan tóch te blijven kiezen voor vrede, gerechtigheid en heelheid, ook al gaat dat tegen dogma’s in.

Wij mogen een droom hebben, namelijk de droom zoals die van Martin Luther King; een droom van een wereld waarin vrede en recht zegevieren. Een droom waar we zelf aan mogen meewerken om die werkelijkheid te laten worden.

René van Loenen schreef het Lied van de vrijheid, gebaseerd op de twee pijlers van vrijheid in de ogen van Bonhoeffer,  namelijk verantwoordelijkheid en gehoorzaamheid. Het luidt:

Een godsgeschenk ons in de hand gelegd
is vrijheid: kostbaar zaaigoed, maar geen recht.

Bewaard, gekoesterd en weer doorgegeven,
zo vindt het zaad de ruimte van het leven.
Want vrijheid is – geen wildernis – geen vrijplaats voor geweld,
maar zaad en woord, gezaaid, gehoord, een vruchtbaar open veld.

Die vrijheid vraagt van ons gehoorzaamheid,
niet aan een leider, macht of majesteit,
maar aan de bron, het hart van ons geweten,
de stem van God, de moeder van het leven.
In vrijheid klinkt een lied dat zingt van wederzijds respect
voor wie je bent, gezien gekend als vrouw, als man, als mens.

Als we zó in het leven staan, dan is het er eigenlijk al, dat Koninkrijk; wij moeten alleen nog wakker worden uit onze droom en Gods alomvattende liefde toelaten in ons hart en in ons leven. Als wij de boodschap van vandaag serieus nemen dan worden wij volbrengers van dat woord,

getuigen van zijn vrede. Ja, dan is het koninkrijk nabij. Nú al!

Wil je een reactie geven? Stuur een mailtje !

===========================================
De eerstvolgende Nederlandstalige preek wordt geplaatst op de eerstvolgende dag waarop ik een dienst heb om circa 15.00 uur.