Preek van de week

Ned-vlag

Hier staat mijn laatstgehouden ( nederlandstalige) preek die wordt ververst op de zondag (ca. 13.00 uur) waarop de volgende preek wordt gehouden.
Zie hiernaast onder Pagina’s voor de gebruikte orde van dienst
Onder Pagina’s vind je ook mijn laatste Stellingwerver of Friese preek.
Wil je een reactie geven? Stuur een mailtje

Oldeberkoop, 14-7-2024
Deuteronomium 18: 15 – 20 en Marcus 1: 21 – 34

Er zijn mensen die bij elke oplossing wel een nieuw probleem verzinnen, en bij allerlei nieuwe innovatieve ideeën hebben ze wel mitsen en maren. Het zijn mensen die de wereld vaak bekijken door een fictieve donkere bril waardoor ze somber tegen de wereld aankijken, of door troebel glas waardoor elk perspectief verloren gaat. Elk hoopvol initiatief wordt door hen argwanend bekeken. En uitdagingen zien ze niet zitten: “Dit kan ik niet en wil ik dus niet. Het neemt bij bepaalde mensen soms demonische proporties aan. Bij elk uitdagend voorstel stemmen ze tegen en als er nieuwe wegen ingeslagen worden, haken zij af. Zij zijn niet vooruit te branden als het om nieuwe dingen gaat: Zodra ze een tegenstelling ervaren tussen enerzijds ‘wat-zou-moeten-zijn’ en anderzijds ‘wat-is’, ervaren ze dat als een probleem. “Het is altijd zo geweest en het moet daarom ook altijd maar zo blijven.” Het zijn ja-maar-denkers.

Gelukkig zijn er ook anderen; mensen die anders in elkaar steken. Die in elke moeilijkheid een uitdaging zien en in elke bedreiging juist zien ze een kans. Die zeggen: Kan niet ligt op het kerkhof en wil niet ligt ernaast. Zij beroepen zich op de bekende uitspraak “Ik heb het nog nooit gedaan dus ik denk dat ik het wel kan.” Die zin is wordt vaak aan Pippi Langkous toegeschreven, maar zij blijkt die nooit werkelijk gedaan te hebben.
“Ik heb het nog nooit gedaan dus ik denk dat ik het wel kan.” Dat zijn mensen die zonder problemen aan iets nieuws durven beginnen en dan wel zien waar het schip strandt. En dat laatste, dat mislukken, gebeurt dan vaak juist niet. Deze mensen kunnen de stap maken van ja-maar  (het is niet wat het zou móeten zijn en dat is een probleem) naar ja-én? Ze trekken de conclusie: het is, wat het is; en we zien wel.

Waarin zit ‘m het verschil tussen die groepen mensen: Ja-maar en ja-en? Is het aard en karakter? Is het opvoeding, is het leergierigheid? En is die angst voor iets nieuws, iets uitdagends, is die angst af te leren?
We pakken het Bijbelverhaal van vandaag er bij. De evangelist Marcus vertelt, na het verslag over de doop van Jezus en de aanstelling van de eerste discipelen, in onze tekst over de eerste genezing van een bezetene. In eerste instantie weten we misschien niet zo goed hoe we dat moeten interpreteren: ‘bezeten zijn’. En we zouden kunnen denken aan griezelige horrorfilms  waarin enge monsters zich in mensen nestelen en bezit van hen nemen. Want zo werd het vroeger gezien: een mens hád geen ziekte, maar een ziekte had een mens in zijn macht.

Jezus komt Kapernaüm binnen, de stad aan het meer van Galilea. Hier had hij zijn “basis”, van waaruit hij naar de omliggende steden ging om daar de goede boodschap te verkondigen. Het is volkomen normaal dat Jezus op de sabbat naar de synagoge gaat voor aanbidding en het is ook niet ongebruikelijk dat hij uit de Schrift voorleest en die uitlegt. Jezus is immers een Jood!
En dan lezen we in vers 22:“Ze waren diep onder de indruk van zijn onderricht, want Hij sprak hen toe als iemand met gezag, en niet zoals de schriftgeleerden.” Die schriftgeleerden, die  konden wel hun rijtjes teksten opdreunen, maar dat is nog niet spreken met gezag. Spreken met gezag dat is zó spreken dat mensen erdoor geraakt worden; dat mensen gaan nadenken of ze wel op het goede spoor zitten.

“Er was in de synagoge ook een man die bezeten was door een onreine geest, die schreeuwde: ‘Wat hebben wij met jou te maken, Jezus van Nazaret? Ben je gekomen om ons te vernietigen? Ik weet wel wie je bent, de heilige van God.’ Even verderop staat dat Jezus vele zieken genas van allerlei kwalen en dat hij ook veel demonen uitdreef.
Wat zijn dat, die “geesten” die betiteld wordt als onrein, als demonen? De Duitser Fridolin Stier vertaalde het Nieuwe Testament in het Duits, en gebruikte  hier voor “demon” het Duitse Abergeist. Dat woord ligt op hetzelfde vlak als het woord Aber-glaube, dat bijgeloof betekent. Abergeist dus. Dat vind ik een heel treffende benadering. Die Abergeist kunnen wij dan weer vertalen met de ‘Ja-maar-geest’. Eugen Drewermann, de Duitse theoloog, filosoof en psychoanalyticus, schreef twee vuistdikke boeken als commentaar bij het Marcusevangelie. Bij het stukje over de demonen schrijft hij:
“Zodra wij denken dat mogelijk kan worden waartoe wij geroepen zijn, dan beginnen deze geesten in ons te spreken: Ja, maar dat mag niet! Zodra wij voelen dat er een droom in onze ziel ontwaakt, klinken de stemmen in ons die zeggen: Ja, maar zo gaat dat niet. Zodra wij denken dat we weten hoe we zouden moeten leven, regent het boven ons verwijten: Ja, maar beeld je maar niks in!” (tot zover Drewermann)

Die Ja-maar-geesten zijn krachtig aan het werk in onze wereld. En het is niet ongebruikelijk dat die geest ook opduikt als mensen in contact komen met Jezus: “Ja, maar die boodschap kun je toch niet letterlijk zo radicaal nemen!” “Ja, maar wat Jezus eist, dat kan vandaag de dag niet gevraagd worden.” “Ja, maar het zijn nu andere tijden!” “Ja, maar zó werkt het tegenwoordig niet meer!” U kent ongetwijfeld zelf wel meer voorbeelden van die ja-maar-reacties. Destijds waren ze ook binnengeslopen in de synagoge van Kapernaüm en maakten waarschijnlijk een enorme indruk. Zij roepen zelfs uit: “Wat hebben wij met jou te maken, Jezus van Nazaret?” De demon spreekt in de wij-vorm omdat hij zich wellicht heeft aangepast aan wat de mensen uit zijn omgeving allemaal zeggen. Of omdat-ie daarmee indruk wil maken, zichzelf groot wil maken: “Wij!” Sommige politici hebben ook een handje van zulke veralgemeniseringen. “Nederland is het zat”, zeggen ze dan. Nee hoor, denk ik dan vaak, je spreekt en elk geval niet namens mij!

“Ben je gekomen om ons te vernietigen? Ik weet wel wie je bent, de heilige van God.” De bezetene schreeuwt het uit tegen Jezus. De Ja-maar-geest en de geest van God, de Christusgeest, die verdragen elkaar namelijk niet. Het zijn tegenpolen van elkaar. En als Jezus die geest dan beveelt om uit de man te komen, dan is zijn roep luid en wordt de man heen en weer gerukt. ‘En ze waren allemaal bang, en de één vroeg aan de ander: wat is dit? Een nieuwe leer met gezag: zelfs de demonen gehoorzamen zijn bevel.” De demonen van het ja, maar…..Ook in kerken kom je dit verschijnsel tegen. “Ja, maar het staat toch in de Bijbel? “Ja, maar op sabbath mag je toch geen aren plukken?” “Ik ouderling? Ja, maar ik ben niet zo’n prater.” “Vernieuwing? Ja, maar waarom? Het gaat toch goed?” “Ja, maar waarom zouden we dáár geld aan uitgeven?”

Veel mensen zeggen bij een voorstel voor nieuwe initiatieven: “Ja, maar dat kan helemaal niet. Dat gaat nooit lukken…..” En dan komt er soms iemand van buiten onbevangen in de kring en die doet het gewoon. Zoiets verlangen we waarschijnlijk allemaal wel: Gewoon iets doen en durven, ook als anderen zeggen: ‘Dat kán niet’; moedig en vol vertrouwen onze innerlijke impulsen volgen, zelfs als anderen denken dat het niet kan, of er zelfs tegen zijn.
Want degenen die zich zorgen maken, die allemaal apen en beren zien, die roepen vaak om het hardst, en overschreeuwen zo hun eigen moed. Hun favoriete uitspraak is ‘ja, maar’. “Ja, maar dat kan niet.” Of: “Ja, maar dat kan ík niet!” “Ja, maar er zijn veel tegenargumenten” “Ja, maar dit kost teveel geld en we hebben de mensen er niet voor.” Altijd is daar weer het ge-ja…., m a a r…….

God is niet alleen te vinden in Kapernaüm, maar ook bij ons. Christus kwam niet alleen toen naar de synagoge, maar dezelfde Christusgeest kunnen we ook hier ervaren in de kerk. Ontmoet die Christusgeest dan ook hier mensen met de Ja-maar-geest? Huist die demon, die onreine geest, die ja-maar-geest, ook in ons? Demonen zijn namelijk geen wezens uit een vroeger wereldbeeld, van toen, daar in en om Kapernaüm. Nee, de ja-maar-geesten zijn ook de demonen in mijzelf, die mij ervan willen weerhouden mijn eigen weg te gaan. Ja-maar-geesten zijn altijd gefixeerd op de bezwaren en zorgen die bij elk project, bij elke vraag, wel op te noemen zijn. Ja-maar-geesten zijn stemmen om ons heen en stemmen in onszelf die ons ervan weerhouden te doen wat niemand voor mogelijk houdt.

Een andere Nederlandse vertaling van die Abergeist zou kunnen zijn: “Had ik maar…”, of “Had ik maar niet…” Als mensen ernstig ziek zijn, oog in oog staan met de dood, of net iemand hebben verloren, dan maakt men zichzelf soms verwijten: “Had ik maar…, of “Had ik maar niet….” Het zijn scrupules, bedenkingen, die opkomen bij het overzien van het eigen leven, de daden of dat wat juist niét gedaan werd. Het wan oorsprong Latijnse woord scrupules betekent ‘puntig steentje’. En die puntige steentjes, die had ik maar, of had ik maar niet, die zorgen voor het stekende gevoel van angst en onrust, voor overdreven perfectionisme en zelfverwijten. Maar wie met puntige steentjes rondloopt, die is geconcentreerd op de pijn, en rijt de wond steeds verder open. Die kan soms zelfs niet meer verder, en kan zich al helemaal niet meer openstellen voor de omgeving, voor de mensen om hem- of haarzelf heen. En dat is voor niemand heilzaam.

Terug naar de ja-maar-geest. Ook het geloof in God kent die ja-maar-geest, maar dan anders, uitgebreider, die luidt namelijk: ja, maar, het kan wél! Dat klinkt niet als een bedenking, maar juist als een aanmoediging. Dat geeft de gewone ja-maar-geesten niet het laatste woord. De “ja-maar, het kan wel!”, die houdt de toekomst namelijk open.

Want, welke voorstelling hebben wij van God? Is God een strenge beoordelaar, bij wie we snel door de mand vallen? Die kijkt of we wel netjes binnen de lijntjes gekleurd hebben? Die kijkt of we de wetten wel nauwkeurig hebben nageleefd? Die kijkt of we de Farizeeën en Schriftgeleerdere wel nagepraat hebben door te roepen dat dit en dat niet mag op sabbath? Is dat de God die wij voor ogen hebben?
Of geloven wij in een God die volkomen barmhartig is, die ons bij wijze van spreken, tegemoet loopt en in de armen neemt, ook als we denken fouten gemaakt te hebben, of juist nagelaten hebben iets te doen?
In 1 Johannes 3 staat het zo mooi: “Zelfs als ons hart ons aanklaagt, God is groter dan ons hart.” En even verder in datzelfde hoofdstuk: “Dat God in ons blijft, weten we door de Geest die hij ons heeft gegeven.”
Dáár komt het dus op aan, dat we de geesten onderscheiden dat we Gods geest in onszelf herkennen en dat we die onderscheiden van de onreine Geest, die Abergeist, die ja-maar-geest, die óók in ons leeft en zich uit wil spreken. De remmende, de beperkende, kracht van die ja-maar-geest, die verliest zijn macht als we hem onder ogen zien en negeren met een resoluut “en ondanks dát!” of “en tóch”.

Die ja-maar-geest neemt in ons leven duizenden gestalten aan. En wellicht is het zó’n automatisme voor ons geworden, dat we het zelf niet eens meer doorhebben. “Geloof, hoop en liefde, dat klinkt allemaal wel mooi”, zeggen we dan, “maar …… ik kan niet geloven dat God het goed met mij voor heeft. ik kan nauwelijks hopen dat dat nog eens anders wordt, en hoe kan ik liefhebben als ik zelf geen liefde ervaar?”

Veel mensen voelen zich geremd door hun omgeving, of door hun angst, doordat ze zich aanpassen aan de mening van anderen. Jezus doorziet dit probleem bij de mensen met de demonen en hij bevrijdt hen daarvan. En wij?  Zijn en voelen wij ons vrij? Echt vrij? Kunnen we echt voluit leven, onszelf zijn en leven zonder angst? Het verhaal van vandaag laat zien dat het mogelijk is; dat we bevrijd kunnen worden van de angst en van onvrijheid. In het verhaal gebeurt dat doordat Jezus de demon in de man streng toespreekt en zegt: ga uit hem weg! Zo zullen ook wij de demonen in onszelf, de ja-maars en had-ik-maars, moeten tegenspreken en moeten zeggen “Zwijg, verdwijn!” Dat is trouwens niet altijd zo eenvoudig als het klinkt en lijkt. In het verhaal doet de onreine geest de man dan ook flink stuiptrekken, en luid schreeuwen nadat Jezus hem het zwijgen heeft opgelegd. Maar dat uitschreeuwen werkte uiteindelijk wél bevrijdend.

Therapeuten geven mensen wel eens dat advies: Als iets je flink dwarszit en je denkt er geen kant mee op te kunnen, ga dan naar het strand of naar het bos, en schreeuw het letterlijk maar eens uit. Dat lucht op.
Aanstaande zaterdag is de geboortedag van mijn vader die in 1990 overleed op 68-jarige leeftijd. Vooral zijn laatste tien jaren waren bepaald een martelgang. Ik heb hem daarom wel eens Job-2 genoemd. Hij had ál zijn bezigheden en hobby’s moeten beëindigen omdat zijn lichaam hem in de steek liet. Tuinieren was te zwaar; autorijden mocht niet meer, en het zingen in zijn geliefde mannenkoor lukte niet meer en zijn levenskracht ging hard achteruit. Toen dat alles zo eens ter sprake kwam tijdens een bezoek van de huisarts, die zelf óók gelovig was – toen zei deze Friestalige arts tegen mijn vader: Flok mar ris – vloek maar eens…
Dat moet een flinke schok zijn geweest voor mijn ouders, want dát hadden ze van huis uit niet meegekregen! Maar deze huisarts wist maar al te goed, hoe heilzaam het kan zijn om je te uiten en niet alles maar voortdurend op te kroppen. En nee, vloeken dat hoort niet, maar het hoort ook niet dat een man, in de kracht van zijn leven al van teveel dingen afscheid moet nemen. En onze huisarts wist óók dat er in de Bijbel nogal wat klaagpsalmen zijn waarin God ter verantwoording wordt geroepen.

Jezus liet de liefde van God zien door er letterlijk te zijn voor mensen. Hij opende stommen de mond en legde de ja-maars het zwijgen op. Opstaan uit een doods bestaan, genezen worden van wat je ziek maakt, het leven weer toelaten – dáár was het Jezus steeds om te doen. Daardoor kunnen de twijfelaars zich realiseren: Ik mag er zijn, ik krijg ‘mijn eigen ik’ cadeau, ik hoef niet bang te zijn. En dan verdwijnen de onreine geesten, de demonen, de ja-maars. Het ‘ja-maar ik kan dat niet’ verandert in een: ja, maar ik kan het wél.

En misschien horen we dan God Het drinklied van Paul van Vliet zingen:

Ik drink op de mensen  die bergen verzetten
die door blijven gaan met hun kop in de wind.
Ik drink op de mensen, die risico’s nemen
die vol blijven houden met het geloof van een kind.
Ik drink op de mensen die dingen beginnen
waar niemand van weet wat de afloop zal zijn.
Ik drink op de mensen die met vallen en opstaan
niet willen weten van water bij wijn.
ik drink op de mensen die blijven vertrouwen
die van tevoren niet vragen: “voor hoeveel” en “waarom”.
Ik drink op de mensen die door blijven douwen
van doe het maar wél, en kijk maar niet om.

Ik drink op het beste van vandaag en van morgen.
Ik drink op het mooiste waar ik van hou.
Ik drink op het maximum wat er nog in zit
in vandaag en in morgen in mij en in jou.

Wil je een reactie geven? Stuur een mailtje !

===========================================
De eerstvolgende Nederlandstalige preek wordt geplaatst op de eerstvolgende dag waarop ik een dienst heb om circa 15.00 uur.